Quantcast
Channel: confraters
Viewing all 323 articles
Browse latest View live

De automatische vergoedingsregeling van art. 19bis-11, § 2 WAM-Wet

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
Amankwah Jeffrey
Tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
83
Samenvatting

De invoering van het kettingbotsingartikel 19bis-11, § 2 WAM-Wet heeft geleid tot een aantal belangrijke vraagstukken. Zowel in de rechtsleer als in de rechtspraak heerst er onzekerheid over de juiste draagwijdte en de concrete toepassing van deze bepaling. Deze bijdrage tracht de draagwijdte van art. 19bis-11, § 2 WAM-Wet te achterhalen, onder meer aan de hand van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie.

19bis-11,WAM-Wet

"Art. 19bis-11. <Ingevoegd bij W 2002-08-22/41, art. 7; Inwerkingtreding : 19-01-2003> § 1. Elke benadeelde kan van het Fonds de vergoeding bekomen van de schade die door een motorrijtuig is veroorzaakt :
1°) wanneer de verzekeringsonderneming failliet verklaard is;
2°) wanneer de vergoedingen verschuldigd zijn door een verzekeringsonderneming, die na afstand of intrekking van de toelating in België of na het, met toepassing van artikel 71, §§ 1, derde lid, en 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, opgelegde verbod van activiteit, haar verplichtingen niet nakomt;
3°) wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is om reden van een toevallig feit waardoor de bestuurder van het voertuig dat het ongeval veroorzaakte, vrijuit gaat;
4°) wanneer in geval van diefstal, geweldpleging of heling, de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, niet verzekerd is, overeenkomstig de wettelijk geoorloofde uitsluiting;
5°) indien binnen drie maanden na de datum waarop hij zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend bij de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee, door deelneming aan het verkeer, het ongeval is veroorzaakt of bij haar schaderegelaar, die verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar hem geen met redenen omkleed antwoord op de diverse punten in het verzoek heeft verstrekt;
6°) indien de verzekeringsonderneming heeft nagelaten om een schaderegelaar aan te wijzen;
7°) indien het motorrijtuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, niet kan worden geïdentificeerd; in dat geval wordt het Fonds in de plaats gesteld van de aansprakelijke persoon;
8°) wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is hetzij omdat de verzekeringsplicht niet nageleefd werd, hetzij de verzekeringsonderneming binnen twee maanden na het ongeval niet kan geïdentificeerd worden.
§ 2. In afwijking van 7°) van de voorgaande paragraaf, indien verscheidene voertuigen bij het ongeval zijn betrokken en indien het niet mogelijk is vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt, wordt de schadevergoeding van de benadeelde persoon in gelijke delen verdeeld onder de verzekeraars die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de bestuurders van deze voertuigen dekken, met uitzondering van degenen wier aansprakelijkheid ongetwijfeld niet in het geding komt."

Inhoudstafel tekst: 

I. Ontstaan

II. Kwalificatie als automatische vergoedingsregeling

III. Verschillende betrokken voertuigen

Art. 19bis-11, § 2 WAM-Wet vereist dat er verscheidene voertuigen betrokken zijn bij het ongeval

A. «Verscheidene»

B. «Betrokken»

C. «Voertuigen»

IV. Onmogelijkheid vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt

V. Hoedanigheid van de benadeelde persoon

VI. Vergoedbare schade

VII. Verdeling van de schadevergoeding

VIII. Besluit

Bronverwijzingen:

• S. Heirbrant en S. Vereecken, «Artikel 19bis-11, § 2 WAM en de beperkingen bij schadevergoeding in de aansprakelijkheidsverzekering», RABG 2016, 403-407;

• I. Pechard , «L’article 19bis-11, paragraphe 2, de la loi du 21 novembre 1989. La Cour de cassation et la Cour constitutionnelle ont tranché. Premières réflexions», JLMB 2015, 588-593;

• G. Jocqué, «Schadevergoeding bij onmogelijkheid om vast te stellen welk voertuig het ongeval veroorzaakt heeft», NJW 2015, 102-103;

• B. Cuelemans en A. Vanhaelen, «La fin d’une controverse autour de l’article 19bis-11, § 2, de la loi du 21 novembre 1989, ou le début d’une augmentation des primes d’assurance R.C. auto?», For.ass. 2015, afl. 152, 61-65;

• A. Rondao Alface, «L’article 19bis-11, § 2, ou la réparation des dommages consécutifs à un accident impliquant plusieurs véhicules dont la responsabilité ne peut être établie» in L’assurance R.C. auto. Les 25 ans de la loi du 21 novembre 1989, Limal, Anthemis, 2014, 25-44;

• S. Vereecken, «Ruim tien jaar artikel 19bis-11, § 2 WAM: een onontwarbaar kluwen van juridische knelpunten?» in Verkeersrecht, Brussel, Larcier, 2014, 77-107;

• S. Vereecken en S. Guiliams, «Recente topics uit cassatierechtspraak i.v.m. aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht» in Recht in (R)evolutie, Brussel, Larcier, 2012, 69-83;

• S. Vereecken, Verscheidene voertuigen en ongekende aansprakelijkheid. Over de (ruime) toepassing van art. 19bis-11, § 2 WAM, Gent, Knops Publishing, 2011, 70 p.;

• S. Vereecken, «Verschillende interpretaties omtrent het noodzakelijk aantal voertuigen betrokken bij een verkeersongeval bedoeld onder art. 19bis-11, § 2 WAM», VAV 2011, 172-178;

• S. Vereecken, «Kettingbotsing tussen het GWF en WAM-verzekeraars in art. 19bis-11 WAM» in I. Boone, I. Claeys en L. Lavrysen, Liber Amicorum Hubert Bocken, Brugge, die Keure, 2009, 247-272;

• C. Van Schoubroeck, «Vergoeding van schade ongeacht aansprakelijkheid» in Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekeringen en andere schadevergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007;

• G. Jocqué, «Het mysterie van artikel 19bis-11, § 2 W.A.M. 1989», TPR 2004, 353-368.

• Arbitragehof 20 september 2000, AA 2000, 1233, BS 7 december 2000, 41113, T.Verz. 2001, 68, noot H. De Rode, Juristenkrant 2000, afl. 15, 3 (weergave E. Brewaeys), RGAR 2001, nr. 13.332, RW 2002-03, 1435, TAVW 2001, 289, noot J. Muyldermans, TBH 2001, 168, noot J. Fagnart, TBP 2001, 491 (verkort), Verkeersrecht 2001, 11.

• Cass. 26 april 2004, Arr.Cass. 2004, 728, Pas. 2004, 715, conclusie advocaat-generaal J. Leclercq, RGAR 2004, 13918, RGAR 2005, nr. 13.993, RW 2007-08, 736, T.Verz. 2005, 296, VAV 2004, 437;

• Cass. 1 maart 2004, Arr.Cass. 2004, 347, Pas. 2004, 344, RW 2007-08, 103, noot, RW 2007-08, 905, T.Verz. 2004, 486, noot J. Muyldermans en A. Piré, VAV 2004, 222, noot J. Muyldermans.

• GwH 25 juni 2015,

• GwH 4 december 2014

• GwH 3 februari 2011,

• GwH 3 februari 2011, Arr.GwH 2011, 415, JLMB 2011, 2044, Rec.jur.ass. 2011, 327, noot A. Randao Alface, RGAR 2011, nr. 14.751, RW 2010-11, 1278, RW 2012-13, 850, T.Verz. 2011, 158, noot J. Legrand, VAV 2011, 165, noot S. Vereecken.

• GwH 4 december 2014, BS 20 januari 2015, 2674, For.ass. 2015, 59, noot B. Cuelemans en A. Vanhaelen, JT 2015, 425, JLMB 2015, 584, noot I. Pechard, NJW 2015, 100, noot G. Jocqué, T.Pol. 2015, 18, T.Verz. 2015, 48, VAV 2015, 11, noot O. Dierckx De Casterle.

• S. Vereecken, Verscheidene voertuigen en ongekende aansprakelijkheid. Over de

• Rb. Antwerpen 24 februari 2014, T.Pol. 2014, 187;

• Rb. Brugge 28 februari 2013, TGR-TWVR 2014, 52;

• Pol. Charleroi 14 januari 2013, VAV 2013, 10;

• Pol. Charleroi 12 oktober 2012, JLMB 2013, 1813, T.Verz. 2013, 313;

• Pol. Charleroi 11 februari 2011, JLMB 2012, 701;

• Rb. Turnhout 4 december 2009, RW 2011-12, 1604).

• Cass. 3 oktober 2008, NJW 2009, 126, noot I. Boone, Pas. 2008, 2131, RGAR 2009, nr. 14.571, noot M. Marechal, RW 2010-11, 1086, VAV 2009, 152.

• C. Van Schoubroeck en T. Meurs, Vergoedingsregeling zwakke weggebruiker, Mechelen, Kluwer, 2013, 29-37;

• D. Wuyts, «Wanneer is een motorrijtuig «betrokken» bij een verkeerongeval in de zin van art. 29bis W.A.M.-wet?» (noot onder Pol. Gent 29 januari 2007), RW 2007-08, 1423-1426;

• K. Devolder, «Over de «betrokkenheid» in de zin van artikel 29bis WAM-Wet» in Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar, Kluwer, 2006, RABG 2006, 1422-1424.

• Rb. Brugge 28 februari 2013, TGR-TWVR 2014, 52: de versies van beide bij het verkeersongeval betrokken partijen zijn volkomen tegenstrijdig;

•. Pol. Charleroi 12 oktober 2012, JLMB 2013, 1813, T.Verz. 2013, 313;

• Pol. Charleroi 15 maart 2007, VAV 2008, 122;

• Pol. Luik 29 januari 2014, VAV 2015, 7). 26 Pol. Charleroi 14 januari 2013, VAV 2013, 10.

• A. Lenaerts, «Over de algemene rechtsbeginselen Fraus omnia corrumpit en het verbod op rechtsmisbruik: een zoektocht naar hun onderlinge afbakening in het privaatrecht», TBBR 2015, 1-22;

• A. Lenaerts, «De contouren van het algemeen rechtsbeginsel fraus omnia corrumpit in kaart gebracht en geïllustreerd aan de hand van het wilsgebrek bedrog» in A. De Boeck, I. Samoy, S. Stijns en R. Van Ransbeeck (eds.), Fraus omnia corrumpit: mogelijkheden en moeilijkheden in het privaatrecht, Brugge, die Keure, 2014, 17-49;

• A. Lenaerts, «Le principe général du droit fraus omnia corrumpit: une analyse de sa portée et de sa fonction en droit privé belge», TBBR 2014, 98-115;

• A. Lenaerts, Fraus omnia corrumpit in het privaatrecht. Autonome rechtsfiguur of miskend correctiemechanisme?, Brugge, die Keure, 2013, 516 p.;

• P. Van Ommeslaghe, «Un principe général du droit: fraus omnia corrumpit» in P. Martens (ed.), Liber amicorum Paul Martens: l’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel, Larcier, 2007, 591-612.

• Rb. Brussel 28 mei 2013, VAV 2014, 8, noot D. Clesse.

• Rb. Antwerpen 13 oktober 2014, VAV 2015, 15. Voor andere beslissingen in die zin, zie o.m.: Rb. Henegouwen (afdeling Charleroi) 17 september 2014, VAV 2014, 4.

• Pol. Charleroi 11 februari 2011, JLMB 2012, 701.

• Pol. Brugge 19 december 2007, RABG 2009, 692, noot S. Vereecken, RW 2009-10, 848, VAV 2009, 257.

• Cass. 30 januari 2014, RABG 2014, 714, T.Verz. 2015, 196.

• GwH 3 februari 2011, overweging B.11.2.

• GwH 25 juni 2015, overweging B.7, BS 6 augustus 2015, 49.520, T.Verz. 2015, 312, VAV 2015, 37;

• GwH 4 december 2014, overweging B.7.

• Pol. Brussel 15 oktober 2013, VAV 2014, 10, noot D. Clesse;

• Pol. Charleroi 26 september 2013, T.Verz. 2014, 298;

• Rb. Charleroi 24 januari 2013, VAV 2013, 38;

• Pol. Charleroi 14 januari 2013, VAV 2013, 10;

• Pol. Charleroi 12 oktober 2012, JLMB 2013, 1813, noot N.S., T.Verz. 2013, 313;

• Pol. Charleroi 21 oktober 2011, VAV 2013, 35.

• Cass. 6 november 2014, JT 2015, 429, T.Verz. 2015, 51.

• GwH 4 december 2014,

• GwH 25 juni 2015, BS 6 augustus 2015, 49.520, T.Verz. 2015, 312, VAV 2015, 37.

• Cass. 30 januari 2014, RABG 2014, 714, T.Verz. 2015, 196.
 

Gerelateerd

Onregelmatige betekening en termijnen van beroep

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 25/04/2014
A.R.: 
C.13.0204.F

De onregelmatige betekening van een in eerste aanleg gewezen vonnis doet de termijn van hoger beroep niet ingaan; de latere afgifte van een dergelijke betekening of mededeling aan degene aan wie betekend wordt, maakt die betekening niet regelmatig en doet evenmin de termijn van hoger beroep ingaan vanaf de datum van die afgifte of van die kennisneming.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.13.0204.F
H. P.,
tegen
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE MUTUALITEITEN.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Bergen van 9 november 2012.

II. CASSATIEMIDDEL
De eiser voert in het verzoekschrift, dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Noot: 

M. Baetens, Onregelmatige betekening van een vonnis en termijn Hoger beroep, RABG 2014, 1173

X. Taton, "La sanction differenciée des vices de signification dans la jurisprudence de la Cour de Cassation, JT 2009, 321

Dit arrest werd ook gepubliceerd in RW 2015-2016, p. 16

Gerelateerd

lees verder

Taak van de rechter partijen kunnen het geschil afbakenen

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
woe, 23/01/2013
A.R.: 
C.12.0467.N

De rechter is ertoe gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde rechtsregels, hij moet de juridische aard van de door partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken, en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij zich enkel baseert op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van de partijen niet miskent (1). (1) Zie Cass. 28 sept. 2009, AR C.04.0253.F, AC 2009, nr. 529, met concl. van advocaat-generaal J.-M. Genicot in Pas. 2009, nr. 529; Cass. 28 mei 2009, AR C.08.0066.F, AC 2009, nr. 356; Cass. 28 mei 2009, AR C.06.0248.F, AC 2009, nr. 355, met concl. van advocaat-generaal A. Henkes; Cass. 1 feb. 2010, AR S.09.0064.N, AC 2010, nr. 77, met concl. van advocaat-generaal R. Mortier; Cass. 31 jan. 2011, AR C.10.0123.F, AC 2011, nr. 88; Cass. 29 sept. 2011, AR C.10.0349.N, AC 2011, nr. 514, met concl. van C. Vandewal; Cass. 28 sept. 2012, AR C.12.0049.N, AC 2012, nr. 500, met concl. van C. Vandewal.

Anderzijds

Krachtens het algemeen rechtsbeginsel volgens welk de rechter het geschil moet beslechten overeenkomstig de rechtsregel die erop van toepassing is, is hij verplicht om, met eerbiediging van het recht van verdediging, ambtshalve de rechtsregels op te werpen waarvan de toepassing is vereist door de feiten die de partijen in het bijzonder tot staving van hun vorderingen aanvoeren.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.12.0467.N
SOLVAY nv, met zetel te 1120 Brussel, Ransbeekstraat 310,
eiseres,

tegen
SAFMARINE CONTAINER LINES (SCL) nv, met zetel te 2000 Antwerpen, de Gerlachekaai 20,
verweerster,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 3 oktober 2011.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Noot: 

Rechtspraak 

• Cass. 24 maart 2006, Arr.Cass. 2006, 704

• Cass. 9 mei 2008, RW 2008-09, 1765, noot S. Mosselmans.

• Cass. 14/12/2012, R.W. 2013-2014, 1577

Uittreksel

10. De rechter is ertoe gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde rechtsregels. Hij moet de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij zich enkel baseert op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van partijen niet miskent.

Hij heeft de plicht ambtshalve de rechtsmiddelen op te werpen waarvan de toepassing geboden is door de feiten die door de partijen in het bijzonder worden aangevoerd tot staving van hun eisen.

Dit houdt niet in dat de rechter ertoe gehouden is alle in het licht van de vaststaande feiten van het geschil mogelijke, maar niet-aangevoerde rechtsgronden op hun toepasselijkheid te onderzoeken, maar enkel dat hij, met eerbiediging van het recht van verdediging, de toepasselijkheid dient te onderzoeken van de niet-aangevoerde rechtsgronden die zich door de feiten zoals zij in het bijzonder worden aangevoerd, onmiskenbaar aan hem opdringen.

11. Het onderdeel gaat ervan uit dat de appelrechters de plicht hadden de vordering van de eiseres ambtshalve te toetsen aan de aansprakelijkheidsregels inzake niet-conforme levering, maar voert niet aan dat de toepassing van die rechtsgrond geboden was door de feiten die door de eiseres in het bijzonder werden aangevoerd.

Gerelateerd

lees verder

Rechterlijke maatregel van inwendige orde

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 15/10/2015

Maatregelen van inwendige orde betreffen in essentie administratieve procesbehandelingen die de rechter stelt in het belang van een goede rechtsbedeling en die ertoe strekken de zaak in staat van wijzen te brengen, zonder dat de zaak er als zodanig door wordt beïnvloed (K. Broeckx, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, p. 47-48, nr. 79). Zij strekken tot voorbereiding van de zaak zonder een oordeel in te houden. Zij beogen een snelle en efficiënte rechtsbedeling en dienen op die manier het algemene belang. Verzet en hoger beroep zijn uitgesloten, omdat nog geen beslissing is genomen over het geschil tussen de partijen.

De ratio van de uitsluiting van verzet en hoger beroep heeft betrekking op het gebrek aan belang dat een partij heeft bij het aanvechten van de beslissing. Wat de maatregelen van inwendige orde en het soort vonnissen alvorens recht te doen, zoals het bevel tot persoonlijke verschijning, gemeen hebben, is dat de rechter er in beginsel “geen enkel geschil van feitelijke of juridische aard beslecht of niet reeds een beslissing daarover wijst, zodat de beslissing geen onmiddellijk nadeel kan berokkenen aan een van de partijen” (Cass. 3 oktober 1983, Arr.Cass. 1983-84, 103; Cass. 13 december 1991, Arr.Cass. 1991-92, 346; Cass. 2 juni 1997, Arr.Cass. 1996-97, 604). Dit neemt niet weg dat deze beslissingen enigszins nadelig kunnen aanvoelen (K. Broeckx, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, p. 47-48, nr. 79).

Ter vrijwaring van het recht op verzet en hoger beroep past een enigszins restrictieve uitlegging van het concept “maatregel van inwendige aard”

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
109
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

V. t/ P. en BVBA CVB & Partners

...

II. Beroepen vonnis

1. Bij dagvaarding van 8 februari 2013 initieert V. onderhavige procedure. Haar verder bij conclusie voor de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, benaarstigde vordering strekt ertoe met een voorlopig uitvoerbaar vonnis:

– een voor de vrederechter hangende procedure aangaande de kosten en het ereloon van advocaat P. aan zich te doen trekken voor behandeling;

Gerelateerd

lees verder

Procederen qualitate qua in het burgerlijk geding

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
Sobrie S.
Tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
163
Samenvatting

Optreden qualitate qua betekent het optreden als procespartij in de hoedaigheid van een ander, het weze aldus een procesvertegenwoordiging.

Deze bijdrage onderzoekt deze figuur

Inhoudstafel tekst: 

I. Procederen qualitate qua: e pluribus unum?

II. Grondslag en geoorloofdheid

III. Voorwaarden

A. Vertegenwoordigingsbevoegdheid

B. Identiteitsvermelding

IV. Gevolgen

V. Einde van het mandaat

VI. Besluit

 

Bronverwijzing

• Cass. 11 maart 2014, NJW 2014, 750, noot S. Guiliams;

• Cass. 14 februari 2002, Arr.Cass. 2002, 446.

•«Beheersvennootschappen en hun bevoegdheden ten aanzien van niet-aangesloten leden» (noot onder Cass. 16 januari 2009), RW 2009-10, p. 714, nr. 6;

• F. De Visscher en B. Michaux, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Brussel, Bruylant, 2000, p. 513, nr. 646;

• Brussel 22 mei 1996, AM 1997, 178, noot A. Strowel;

• Cass. 26 april 2001, Arr.Cass. 2001, 726;

• Antwerpen 17 november 2004, IRDI 2005, 47, noot E. Laevens.

• Cass. 26 april 2001, Arr.Cass. 2001, 726.

• Cass. 10 april 2008, Pas. 2008, 868.

• S. Stijns en E. Verjans, «Variaties op het begrip «derde» in het contractenrecht» in A. De Boeck, S. Stijns en R. Van Ransbeeck (eds.), Positie van de derde in het privaat vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, p. 49, nr. 32;

• P. Wéry, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2010, p. 807, nr. 844. Vgl. evenwel: P. Delnoy, «Pour une vision nouvelle de l’action oblique», Ann.fac.dr.Lg. 1969, 442;

• M. Planiol en G. Ripert, Traité pratique de droit civil français, VII, Parijs, LGDJ, 1954, p. 251-252, nr. 922.

• H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, III, Brussel, Bruylant, 1967, 220.

• Rb. Luik 24 april 2015, JT 2015, 529;

• Voorz. Rb. Namen 15 februari 1991, Amén. 1991, 109;

• Voorz. Rb. Brussel 15 juni 1984, RW 1984-85, 470;

• Rb. Leuven 13 april 1979, T.Aann. 1980, 97.

• M.E. Storme en E. Terryn, «Belgium» in The Annals of the American Academy of Political and Social Science 2009, afl. 622, 97

• H. Boularbah, A. Berthe en B. Biemar, «Le contrat de mandat et la procédure civile: questions choisies» in B. Kohl (ed.), Le mandat dans la pratique, Brussel, Larcier, 2014, 100-101, voetnoot 10;

• F. Danis, E. Falla en F. Lefèvre, «Introduction aux principes de la Loi relative à l’action en réparation collective et premiers commentaires critiques», TBH 2014, 583. H. Boularbah, «Le cadre et les conditions de l’action en réparation collective» in J. Englebert en J.-L. Fagnart (eds.), L’action en réparation collective, Luik, Anthemis, 2015, p. 12, nr. 4 en p. 32, nr. 46. Vgl. E. De Baere, A.-S. Maertens en K. Willems, «Belgische class action. Tien pijnpunten», NJW 2015, p. 529, nr. 22.

• C. Van Reepinghen bij het ontwerp van wet tot invoering van het Gerechtelijk Wetboek, Parl.St. Senaat 1963-64, nr. 60, p. 26.

•J. Stevens, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1990, 302-306;

• M. Mahieu en J. Baudrez, De Belgische advocatuur, Kuurne, Leieland, 1980, 620-629;

• zie ook het reglement van 28 juni 1990 betreffende betrekkingen tussen zaakwaarnemers en advocaten, vervangen door het reglement van 14 maart 2007 betreffende het mandaat dat de advocaat niet rechtstreeks van zijn cliënt ontvangt (huidig art. III.1.1.1 Codex Deontologie voor Advocaten).

14 M.E. Storme, «Procesrechtelijke knelpunten bij de geldendmaking van rechten uit aansprakelijkheid voor de burgerlijke rechter, in het bijzonder belang, hoedanigheid en rechtsopvolging» in M.L. Storme (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid, Gent, Mys & Breesch, 1993, p. 216, nr. 23.

• G. de Leval (ed.), Droit judiciaire. Tome 2: Manuel de procédure civile, Brussel, Larcier, 2015, 99;

• H. Boularbah, A. Berthe en B. Biemar, «Le contrat de mandat et la procédure civile: questions choisies» in B. Kohl (ed.), Le mandat dans la pratique, Brussel, Larcier, 2014, 101-102 en 106-107;

• A. Berthe, «De la signature de la requête contradictoire: mandat «pre litem» versus «ad litem»» (noot onder Cass. 21 oktober 2010), JT 2011, 280;

• T. Delvaux, «Représentation et comparution des sociétés devant les juridictions de l’ordre judiciaire», Act.dr. 2002, p. 478, nr. 43. Zie voorts: S. Sobrie, o.c., 80-82 en 111-113.

• P. Bossard, «L’action en justice d’un tiers contre une copropriété», JT 1988, p. 17, nr. 4;

• P. Demeur en F. Passelecq, «La maxime «Nul ne plaide par procureur» et le deroi d’ester en justice pour les intérêts d’autrui», RPS 1924, 206.

• Antwerpen 24 maart 1993, RW 1994-95, 257, noot.

• P. Demeur en F. Passelecq, «La maxime «Nul ne plaide par procureur» et le deroi d’ester en justice pour les intérêts d’autrui», RPS 1924, 205.

• C.A. Groenendijk, Bundeling van belangen bij de burgerlijke rechter, Zwolle, Tjeenk Willink, 1981, 112;

• C.W. Star Busmann, Hoofdstukken van burgerlijke rechtsvordering, Haarlem, De Erven F. Bohn, 1972, p. 108, nr. 139.

• Cass. 13 april 1889, Pas. 1889, I, 179. Vgl. voor Nederland: HR 26 juni 1985, NJ 1986, 307.

• Gent 11 mei 1999, T.Strafr. 2000, 125, waartegen de voorziening tot cassatie werd verworpen door Cass. 22 mei 2001, Arr.Cass. 2001, 972, conclusie advocaat-generaal J. Du Jardin. K. Van Impe, «De burgerlijke rechtsvordering door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding in naam van slachtoffers van mensenhandel: van de parlementaire wens tot gerechtelijke werkelijkheid» (noot onder Gent 11 mei 1999), T.Strafr. 2000, 128-134, i.h.b. nrs. 27-28.

• F. Swennen, «Burgerlijke partijstelling door een lasthebber» (noot onder Cass. 26 maart 2002), RW 2002-03, p. 380, nr. 4. H.-D. Bosly en D. Vandermeersch beantwoorden de vraag bevestigend: Droit de la procédure pénale, Brugge, die Keure, 2010, 240. contra: A. De Nauw, Tussenkomst van derden voor de strafrechter in APR, Gent, Story-Scientia, 1985, p. 7, nr. 9.

• Cass. 26 juni 1984, Arr.Cass. 1983-84, 1397

• Cass. 26 maart 2002, RW 2002-03, 379, noot F. Swennen;

• Cass. 5 oktober 1903, Pas. 1904, I, 19;

• Pol. Hasselt 12 april 1991, Limb.Rechtsl. 1991, 109;

• Gent 30 oktober 1998, T.Strafr. 2001, 143

22 Zie daarover o.m.: F. Swennen, o.c., RW 2002-03, 379-383;

• R. Verstraeten, D. Van Daele, A. Bailleux en J. Huysmans, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen, Intersentia, 2012, 296-298.

• M. Denef en J. Theunis, «Optreden in rechte van een vzw» in M. Denef (ed.), De vzw, Brugge, die Keure, 2015, p. 377, nr. 96;

• P. Taelman en S. Van Hecke, «Optreden in rechte van V.Z.W.’s» in 1921-1996. 75 Jaar Belgisch V.Z.W. recht, Gent, Mys & Breesch, 1996, p. 44, nr. 13;

• J. Baert en G. Debersaques, Raad van State, afdeling administratie. Ontvankelijkheid in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 1996, p. 185-188, nr. 188, met talrijke verwijzingen naar rechtspraak van de Raad van State.

•J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 303-305, nrs. 400 en 402. J. Vananroye, Morele wezens en wetsontduikende monniken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 27.

• P. Loudinot, Étude sur la maxime «nul, en France, ne plaide par procureur ...», Parijs, Giard & Brière, 1912, 83).

• I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 42, nr. 49.

• D. Cholet, «Assistance et représentation en justice», Rép.Pr.Civ. Dalloz 2012, losbl., nr. 30.

• B. Cattoir, Burgerlijk bewijsrecht in APR, Mechelen, Kluwer, 2013, p. 126-129;

• B. Samyn, Privaatrechtelijk bewijs. Een diepgaand en praktisch overzicht, Gent, Story, 2012, 133-143;

• B. Allemeersch, Taakverdeling in het burgerlijk proces, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 348-349, nr. 33;

• D. Mougenot, La preuve in Droit des obligations, Brussel, Larcier, 2002, p. 99-100, nr. 31.

• J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, p. 324, nr. 426;

• H. Boularbah, A. Berthe en B. Biemar, o.c., in B. Kohl (ed.), Le mandat dans la pratique, p. 105, nr. 11;

• K. Broeckx, «Vertegenwoordiging in rechte en naamlening in het geding», RW 1994-95, p. 249, nr. 12;

• H. Solus en R. Perrot, Droit judiciaire privé, III, Parijs, Sirey, 1991, p. 32, nr. 33.

• Cass. 4 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1496 («Overwegende dat het recht om in rechte op te treden, in de regel, een persoonlijk recht is»);

• Cass. 31 mei 2012, RABG 2012, p. 1259, nr. 15.

• Rb. Brugge 29 oktober 1999, RW 2000-01, 27.

• Rb. Brussel 12 december 2000, T.App. 2001/3, 23.

• Rb. Hasselt 4 oktober 1999, RW 2001-02, 1510;

• Bergen 6 januari 2014, JLMB 2014, 1341;

• Luik 26 januari 2012, JLMB 2014, 156.

• H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1975, p. 395, nr. 394, met verwijzing naar Kh. Luik 18 februari 1930, JL 1930, 110

• Kh. Brussel 15 november 2007, JLMB 2008, 987 (verkorte weergave).

• Vred. Étalle 30 april 1997, JLMB 1997, 1267.

• Cass. 14 november 2012, P.11.1611.F, Arr.Cass. 2012, 2541;

• Cass. 4 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1496.

• Cass. 5 april 1963, Pas. 1963, I, 856, noot W.G;

• S. Fredericq, «La représentation en justice de l’armement par le capitaine» (noot onder Cass. 5 april 1963), RCJB 1965, 417-422.

• Cass. 7 maart 2014, RW 2014-15, 1610.

• Rb. Tongeren 12 juni 1989, Limb.Rechtsl. 1989, 158;

• J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, p. 317, nr. 415;

• B. Tilleman, Proceshandelingen van en tegen vennootschappen, Antwerpen, Maklu, 1997, p. 263, nr. 530;

• P. Bossard, «L’action en justice d’un tiers contre une copropriété», JT 1988, p. 20, nr. 12;

• C. Paulus en R. Boes, Lastgeving in APR, Gent-Leuven, Story-Scientia, 1978, p. 44, nr. 78.

• F. Dorssemont, Rechtspositie en syndicale actievrijheid van representatieve werknemersorganisaties, Brugge, die Keure, 2002, p. 438, nr. 611.

• Cass. 15 april 2004, Arr.Cass. 2004, 643, TRV 2004, 686, noot J. Vananroye;

• P. Vanlersberghe, «Het optreden in rechte van een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid» (noot onder Gent 6 november 2002), RABG 2003, p. 577-578, nr. 5;

• H. De Page, noot onder Corr. Brussel 16 januari 1929, DP 1929, II, 58;

• H. Solus en R. Perrot, o.c., p. 32, nr. 33.

• D. Cholet, «Assistance et représentation en justice», Rép.dr.civ. Dalloz 2012, losbl., nr. 34;

• P. Julien en N. Fricéro, «Représentation en justice» in J.-Cl. Procédure Civile, Fasc. 106, 1999, losbl., nr. 16;

• H. Solus en R. Perrot, o.c., p. 31, nr. 33.

• H. De Page, noot onder Corr. Brussel 16 januari 1929, DP 1929, II, 57.

• Cass.civ. 29 januari 1850, DP 1850, I, 123.

• Cass. 5 oktober 1903, Pas. 1904, I, 19.

• D.-B. Floor, Tijdelijke handelsvennootschappen, Gent, Larcier, 2007, 26;

• Vananroye, «De vorderingsbevoegdheid van de vertegenwoordigers van een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid» (noot onder Voorz. Rb. Brussel 13 november 1997), RW 1997-98, p. 990, nr. 2;

• P. Taelman, «Het optreden in rechte van (privaatrechtelijke) entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid en rechtspersonen voor de judiciële rechtscolleges» in W. van Eeckhoutte (ed.), Rechtspersonenrecht, Gent, Mys & Breesch, 1999, p. 42, nr. 6.

• Cass. 18 december 1980, Arr.Cass. 1980-81, 446;

• Cass. 17 november 1976, RW 1976-77, 1517;

• Cass. 29 mei 1974, Arr.Cass. 1974, 1072;

• Cass. 18 september 1964, RW 1965-66, 1103.

• Arbh. Brussel 18 september 2014, JTT 2015, 184,

• S. Stijns en P. Callens, «Over tijdelijke vennootschappen en (schijn-)vertegenwoordiging» (noot onder Kh. Kortrijk 19 januari 1988), TRV 1989, 68-76.

• Cass. 17 februari 1995, Pas. 1995, I, 188;

• Cass. 1 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 143;

• Cass. 2 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 144;

• Cass. 9 februari 1987, Arr.Cass. 1986-87, 762;

• K. Broeckx, «Nul ne plaide par procureur in het civiele procesrecht» in C. Engels en P. Lecocq (eds.), Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2011, Brugge, die Keure, 2011, p. 217, nr. 22;

• G. de Leval, Éléments de procédure civile, Brussel, Larcier, 2005, p. 27, nr. 11;

• P. Van Orshoven, «Niet-ontvankelijkheid, nietigheid, verval en andere wolfijzers en schietgeweren van het burgerlijk procesrecht» in P. Van Orshoven (ed.), Themis 2000-2001: Gerechtelijk privaatrecht, Brugge, die Keure, 2000, 33;

• A. Fettweis, Manuel de procédure civile, Luik, Université de Liège, 1987, p. 49, nr. 37.

• Cass. 17 februari 1995, Pas. 1995, I, 188;

• Cass. 11 november 1869, Pas. 1870, I, 3. Cass. 18 oktober 2012, Arr.Cass. 2012, 2213, dat weliswaar over het belangvereiste gaat, maar er valt niet in te zien waarom er voor het vereiste van proceshoedanigheid een andere oplossing zou gelden.

• P. Taelman, Het gezag van het rechterlijk gewijsde: een begrippenstudie, Diegem, Kluwer, 2001, p. 13, nr. 21.

• K. Wiersma, Het rechtsmiddel verzet van derden, Leiden, Universitaire Pers, 1952, 51,

• J. Vananroye, «Proceshandelingen qualitate qua, de bevoegdheid van de advocaat (art. 440, al. 2 Ger.W.) en de vertegenwoordiging van een rechtspersoon» (noot onder Cass. 17 april 1997), TRV 1998, 519-520.

• P. Depuydt, «Art. 848 Ger.W.» in Comm.Ger. 2005, Mechelen, Kluwer, losbl., nr. 9, i.h.b. voetnoot 4.

• Cass. 13 september 1991, Arr.Cass. 1991-92, 50;

• Luik 26 januari 2012, JLMB 2014, 156;

• Vred. Oudenaarde 19 april 1999, TRV 1999, 343, noot J. Vananroye;

• Vred. St.-Truiden 27 maart 1997, AJT 1998-99, 167, noot S. Snaet;

• Vred. Wervik 20 april 1999, T.Vred. 2001, 154;

• B. Allemeersch en S. Ryelandt, «Régime des fins de non-recevoir tirées du défaut d’intérêt ou de qualité» in H. Boularbah en J.-F. Van Drooghenbroeck (eds.), Les défenses en droit judiciaire, Brussel, Larcier, 2010, 175;

• P. Vanlersberghe, «Art. 17 Ger.W.» in Comm.Ger. 2002, Mechelen, Kluwer, losbl., nr. 47;

• M.E. Storme, «Procesrechtelijke knelpunten bij de geldendmaking van rechten uit aansprakelijkheid voor de burgerlijke rechter, in het bijzonder belang, hoedanigheid en rechtsopvolging» in M.L. Storme (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid, Gent, Mys & Breesch, 1993, p. 221, nr. 28.

• J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, p. 319, nr. 417;

• K. Wagner, Sancties in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Maklu, 2007, 113;

• G. Block, Les fins de non-recevoir en procédure civile, Brussel, Bruylant, 2002, p. 378, nr. 194;

• H. Boularbah, «La double dimension de la qualité, condition de l’action et condition de la demande en justice», TBBR 1997, p. 88, nr. 84;

• M.E. Storme, «De bescherming van de wederpartij en van het dwingend recht bij middellijke vertegenwoordiging, meer bepaald naamlening, in het burgerlijk procesrecht, en de betwistbare verwoording daarvan in de cassatiearresten van 25 november 1993», P&B 1994, p. 60, nr. 9;

• R. De Corte, «Hoe autonoom is het procesrecht? Studie van enkele raakvlakken tussen materieel recht en gerechtelijk recht» in M.L. Storme (ed.), Procesrecht vandaag, Antwerpen, Kluwer, 1980, p. 23-24, nr. 47. Zie ook meer algemeen: J. van Compernolle en G. de Leval, «Pour une conception finaliste et fonctionnelle du formalisme procédural dans le procès civil», JT 2012, 509-513;

• R. De Corte, J. Laenens, P. Taelman en K. Broeckx, «Van vormdoel naar normdoel in het gerechtelijk privaatrecht» in De norm achter de regel. Hommage aan Marcel Storme, Deurne, Kluwer, 1995, p. 69, nr. 43. Vgl. ook in Nederland: HR 4 mei 1956, NJ 1956, 304;

• HR 28 januari 1949, NJ 1949, nr. 424;

• HR 16 juni 1939, NJ 1939, 1043;

• Cass.civ. 4 november 2009, nr. 07-17618;

• Cass.civ. 7 november 1984, D. Jurisprudence 1986, 10, noot H. Souleau.

• EHRM 4 december 1995, nr. 23805/94, Bellet/Frankrijk

• F. Dorssemont, «De rechtspositie van de representatieve werknemersorganisaties» in M. Rigaux en W. van Eeckhoutte (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 5, Gent, Mys & Breesch, 1997, p. 297, nr. 566.

• Cass. 28 september 1984, Arr.Cass. 1984-85, 165, noot G.D.H.

• G. de Leval (ed.), Droit judiciare. Tome 2: Manuel de procédure civile, Brussel, Larcier, 2015, 101.

• P.A. Foriers en R. Jafferali, «Le mandat (1991 à 2004)» in F. Glansdorff (ed.), Actualités de quelques contrats spéciaux, Brussel, Bruylant, 2005, p. 90, nr. 25;

• T. Delvaux, «Représentation et comparution des sociétés devant les juridictions de l’ordre judiciaire», Act.dr. 2002, p. 474-475, nr. 38.

• Luik 21 december 2006, Rev.not.b. 2007, 235.

• Beslagr. Marche-en-Famenne 24 augustus 2006, JLMB 2007, 854 (samenvatting);

• Kh. Antwerpen 27 juni 1984, RHA 1986, 156;

• Rb. Antwerpen 17 februari 1972, RHA 1972, 228 (samenvatting).

• Cass. 30 mei 1968, Arr.Cass. 1968, 1197;

• Vred. Wolvertem 20 juni 1996, T.Vred. 1996, 386;

• Vred. Brussel 9 oktober 1980, T.Vred. 1981, 5.

• Hof Amsterdam 21 juni 1951, NJ 1952, nr. 102, aangehaald in W. Van Gerven, Bewindsbevoegdheid, Brussel, Bruylant, 1962, 296-297.

• Rb. Brugge 2 juli 1934, RPS 1936, 93

• Luik 28 november 1985, JL 1986, 95;

• B. Allemeersch en M. Piers, «De invoering in België van een class action naar Amerikaans model» in G. Closset-Marchal en J. van Compernolle (eds.), Naar een «class action» in het Belgisch recht?, Brugge, die Keure, 2008, p. 33, nr. 38.

• Brussel 25 maart 1987, RW 1987-88, 716, noot;

• M.E. Storme, «De goede trouw in het geding? De invloed van de goede trouw in het privaat proces- en bewijsrecht», TPR 1990, p. 355, nr. 1.

• P. Loudinot, Étude sur la maxime «nul, en France, ne plaide par procureur...», Parijs, Giard & Brière, 1912, 86.

• Kh. Brussel 10 september 1992, JT 1992, 719, noot.

• Cass. 20 juni 1988, Arr.Cass. 1987-88, 1365, RW 1989-90, 1425, noot A. Van Oevelen, TRV 1989, 540, noot P. Callens en S. Stijns.

• Antwerpen 10 oktober 2001, TBH 2003, 680. 75 Brussel 8 februari 1972, RHA 1972, 320;

• S. Fredericq, «La représentation en justice de l’armement par le capitaine» (noot onder Cass. 5 april 1963), RCJB 1965, p. 408, nr. 1;

• W.G., noot onder Cass. 5 april 1963, Pas. 1963, I, 856. E. Van Hooydonck, Vijfde blauwboek over de herziening van het Belgisch scheepvaartrecht. Proeve van Belgisch scheepvaartwetboek, 2012, te raadplegen op http://www.zeerecht.be/Documenten/COMAR%20Blauwboek%205.pdf, 86-88.

• P. Julien en N. Fricéro, «Représentation en justice», J.-Cl. Procédure Civile, Fasc. 106, 1999, losbl., nr. 46.

76 Vred. Sint-Kwintens-Lennik 8 november 1999, T.Vred. 2000, 255.

• Cass. 29 oktober 2015, C.13.0374.N, www.cass.be;

• Cass. 23 februari 2012, RW 2012-13, 1106;

• Cass. 28 september 2007, Arr.Cass. 2007, 1798;

• Cass. 11 februari 2005, Arr.Cass. 2005, 356;

• Cass. 2 april 2004, Arr.Cass. 2004, 597;

• Cass. 26 februari 2004, Arr.Cass. 2004, 334).

• C. Dieryck, Zeeverzekering en averijvordering, Gent, Larcier, 2005, 178, nr. 254, heeft het over een «gevestigd gebruik».

• H. Ulrichts, «De rechtsbijstandverzekeraar en een «terugbetalingrecht» in de verhouding verzekerde bij aansprakelijkheid van een derde?», T.Verz. 2014, 457.

• Cass. 26 januari 2001, Arr.Cass. 2001, 170;

• Cass. 8 oktober 1999, Arr.Cass. 1999, 1234;

• Cass. 25 november 1993 (AR 9618), R.Cass. 1994, 64, noot K. Broeckx;

• Cass. 25 november 1993 (AR 9617), Arr.Cass. 1993, 986;

• Cass. 28 september 1984, Arr.Cass. 1984-85, 165, noot G.D.H.;

• Cass. 21 oktober 1948, RHA 1949, 5, noot J. Van Doosselaere;

• Cass. 6 mei 1915, Pas. 1915, I, 285. Vgl. voor Nederland: HR 26 februari 2010, NJ 2011, 474;

• HR 26 november 2004, NJ 2005, nr. 41;

• HR 28 oktober 1988, NJ 1989, nr. 83;

• HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 254;

• Cass.Req. 27 juni 1911, S. 1913, 557.

• M. Planiol, Traité élémentaire de droit civil, II, Parijs, LGDJ, 1926, p. 756, nr. 2269.

• G. de Leval, Éléments de procédure civile, p. 27, nr. 11;

• M.E. Storme, «Rechtsopvolging onder bijzondere titel tijdens het burgerlijk geding in België en Nederland», RW 1993-94, 174;

• K. Broeckx, «De principiële geldigheid van naamleningsovereenkomsten in het procesrecht» (noot onder Cass. 25 november 1993), R.Cass. 1994, 63-64.

• H. Solus en R. Perrot, o.c., p. 37, nr. 38;

• R. Gassin, La qualité pour agir en justice, Draguignan, Olivier-Joulian et nouvelle réunies, 1955, p. 82, nr. 97;

• M. Planiol en G. Ripert, Traité pratique de droit civil français, XI, Parijs, LGDJ, 1954, p. 957, nr. 1505;

• E. Glasson, A. Tissier en R. Morel, Traité théorique et pratique d’organisation judiciaire, de compétence et de procédure civile, I, Parijs, Sirey, 1925, p. 561, nr. 220;

• P. Loudinot, Étude sur la maxime «nul, en France, ne plaide par procureur ...», Parijs, Giard & Brière, 1912, 68-69. Vgl. Brussel 27 april 1992, JLMB 1993, 410, noot A. Kohl.

• Dieryck, Zeeverzekering en averijvordering, Gent, Larcier, 2005, p. 176, nr. 252.

• Antwerpen 4 januari 1984, RW 1986-87, 2860,

• J.T. Suijdendorp en L.K. De Haan, «De Hoge Raad op de verkeerde weg», AV&S 2010, 254-255,

• HR 3 mei 1991, NJ 1992, nr. 229;

• P. Colle en S. Zegers, «De terugvorderbaarheid van de erelonen van advocaten en verzekeringen», T.Verz. 2006, p. 47, nr. 21

• J. Miguet, Immutabilité et évolution du litige in Bibliothèque de droit privé, Parijs, LGDJ, 1977, p. 97-99, nr. 86;

• M. Dagot, La simulation en droit privé in Bibliothèque de droit privé, Parijs, LGDJ, 1965, p. 267, nr. 271;

• A. Besson, noot onder Trib.Civ. Charolles 7 maart 1952, D. 1953, 16.

• W.C.L. Van Der Grinten, Vertegenwoordiging en rechtspersoon. De Vertegenwoordiging in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht, Zwolle, Tjeenk Willink, 1990, p. 90, nr. 102.

• G. de Leval, Éléments de procédure civile, p. 27, nr. 11;

• M. Planiol en G. Ripert, o.c., XI, p. 957, nr. 1505.

• S. Guinchard, F. Ferrand en C. Chainais, Procédure civile. Droit interne et droit de l’Union européenne, Parijs, Dalloz, 2014, p. 243, nr. 269;

• W.D.H. Asser, «Partij-vertegenwoordigers in het civiele proces» in S.C.J.J. Kortmann, N.E.D. Faber en J.A.M. Strens-Meulemeester (eds.), Vertegenwoordiging en tussenpersonen, Deventer, Tjeenk Willink, 1999, 498;

• J. van Compernolle en G. Closset-Marchal, «Examen de jurisprudence (1985 à 1996). Droit judiciaire privé», RCJB 1997, p. 519, nr. 37;

• H. Boularbah, A. Berthe en B. Biemar, ibid. en W.D.H. Asser, o.c., in S.C.J.J. Kortmann, N.E.D. Faber en J.A.M. Strens-Meulemeester (eds.), Vertegenwoordiging en tussenpersonen, 498.

• K. Baert en B. Deconinck, «Rechtsopvolging in het nieuwe België. Spookrijders in het procesrecht» in M.L. Storme en A. Beirlaen (eds.), Procederen in nieuw België en komend Europa, Antwerpen, Kluwer, 1991, p. 399, nr. 17;

• Cass. 24 januari 1974, Pas. 1974, I, 547:

• I. Samoy, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 697, nr. 1110).

• A. Fettweis en B. Deconinck, «Praktische problemen met betrekking tot partijen, partijen qualitate qua en gerechtsmandatarissen», P&B 2013, 175;

• I. Vanstapel, «Wie is «partij» en wie is «derde» in een contract en in een contractgroep? Actuele knelpunten en perspectieven» in I. Samoy (ed.), Derden in het contractenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 1-58;

• E. Dirix, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Maklu, 1984, 21 e.v.

• N. Dissaux, La qualification d’intermédiaire dans les relations contractuelles, Parijs, LGDJ, 2007, 662 p.

• P.J. Witteman, «Over het begrip: partij» in Rechtsgeleerde opstellen van de hand van oud-leerlingen aangeboden aan prof. Mr. Paul Scholten ter gelegenheid van zijn 25-jarig hoogleraarschap, Haarlem, De Erven F. Bohn, 1932, 409 e.v.

• J. Duclos, L’opposabilité (essai d’une théorie générale), Parijs, LGDJ, 1984, p. 25, nr. 3.

• J. Halkema, De procespartij in het burgerlijk geding, Leiden, IJdo, 1936, 63-64.

• R. De Corte en J. Laenens, «De verstekprocedure en de taak van de rechter bij verstek», TPR 1980, p. 455-456, nr. 16.

• Cass. 24 oktober 1983, Arr.Cass. 1983-84, 210

• J. Laenens, «Het optreden in rechte van een gemeenschap van medeëigenaars in een appartementsgebouw», RW 1991-92, p. 291, nr. 35.

• HR 14 mei 1965, NJ 1965, 361;

• Luik 16 november 1987, JLMB 1988, 419;

• Luik 5 december 1986, JL 1987, 801.

• Luik 11 december 1974, JL 1974-75, 177

• Brussel 29 april 1993, TRV 1993, 419

• P. Van Ommeslaghe, Traité de droit civil belge. Tome II: Les obligations, Brussel, Bruylant, 2013, p. 2199, nr. 1527.

• Vred. Zomergem 7 oktober 2005, T.Not. 2009, 622,

• T.Vred. 2010, 106, noot A. Smets.

• Cass. 17 november 2014, AR C.13.0210.F, Arr.Cass. 2014, 2624,

• Cass. 26 oktober 1995, Arr.Cass. 1995, 915. Cass. 24 oktober 1983, Arr.Cass. 1983-84, 210;

• Luik 3 februari 1992, JLMB 1992, 633;

• Luik 18 oktober 1993, JLMB 1994, 1322.

• Antwerpen 4 oktober 1989, De Verz. 1991, 741, noot S. Wagner.

• Cass. 31 mei 2012, RABG 2012, 1252, conclusie advocaat-generaal C. Vandewal;

• B. Van Den Bergh, «Over hoe een procespartij plots derde wordt: de impact van kwalitatieve rechten op de procesverhouding» (noot onder Antwerpen 16 oktober 2013), TBBR 2015, 209-212).

•Verslag C. Van Reepinghen bij het ontwerp van wet tot invoering van het Gerechtelijk Wetboek, Parl.St. Senaat 1963-64, nr. 60, p. 200-201.

• Cass. 4 april 1935, Pas. 1935, I, 214;

• Cass. 11 mei 1989, Arr.Cass. 1988-89, 1057).

• Gent 4 oktober 1994, RW 1995-96, 435;

• Rb. Leuven 8 januari 1988, RW 1987-88, 1547;

• Rb. Hasselt 29 juni 1981, Limb.Rechtsl. 1982, 13;

• Arbh. Bergen 20 juni 1975, JT 1975, 551. contra: Arbrb. Namen 28 juni 1971, Pas. 1971, III, 78.

• Cass. 5 februari 1985, Pas. 1985, I, 666.

 

 

Gerelateerd

Recht van de burgerlijke partij tot betaling rechtsplegingsvergoeding door veroordeelde

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 16/06/2015
A.R.: 
174/2013

Gelet op de hoofdsommen en de vergoedende rente (zij het met uitsluiting van de gerechtelijke vergoedende rente), zoals gevorderd in de voor dit hof neergelegde conclusie, is de burgerlijke partij T.E. in beginsel gerechtigd op een (geïndexeerde) rechtsplegingsvergoeding van 990 euro (basisbedrag) per aanleg, d.w.z. op tweemaal 990 euro.

Na te hebben opgemerkt dat bepaalde schadeposten die door de burgerlijke partij worden gevorderd (inzonderheid de gevorderde vergoedingen wegens de onmogelijkheid van verre fietstochten en wegens de noodzaak van vliegreizen in businessclass) elke grondslag missen, merkt de tweede beklaagde B.C. op dat slechts een rechtsplegingsvergoeding van 412,50 euro kan worden toegekend, zijnde het (geïndexeerde) minimumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding voor vorderingen van 2.500,01 euro tot 5.000 euro. De tweede beklaagde verzoekt aldus af te wijken van het wettelijk vastgelegde basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding.

Het hof is van oordeel dat hierop moet worden ingegaan. Het moet immers als kennelijk onredelijk worden beschouwd om het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding te bepalen op grond van een vordering die slechts ingevolge niet-gestaafde en bijgevolg manifest ongegrond bevonden schadeposten moet worden ingedeeld in de schaal van de vorderingen van 5.00,01 euro tot 10.000 euro. Rekening houdend bovendien met het gegeven dat de zaak geenszins complex, maar integendeel eerder eenvoudig moet worden genoemd, is het hof dan ook van oordeel dat de rechtsplegingsvergoeding moet worden verminderd tot het (geïndexeerde) minimumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding voor vorderingen van 5.000,01 euro tot 10.000 euro, zodat de burgerlijke partij gerechtigde is op een rechtsplegingsvergoeding van 550 euro per aanleg.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
270
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Openbaar ministerie en T.E. t/ S.J. en B.C.

...

Noot: 

Grondwettelijk Hof 10/07/2014, AR 100/2014

Het Grondwettelijk Hof,
wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij vonnis van 25 maart 2013 in zake het openbaar ministerie tegen L. V.D.P. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 april 2013, heeft de Correctionele Rechtbank te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld :

« Schenden, rekening gehouden met de in het overwegend gedeelte vermelde overwegingen [...], de bepalingen van artikel 162, lid 2 Sv., het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vervatte beginsel van de niet-discriminatie, in zoverre zij de correctionele rechtbank ertoe verplichten de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, te veroordelen in alle kosten gemaakt door de Staat en de beklaagde, wanneer die partij het strafonderzoek heeft geopend door middel van een klacht met burgerlijke partijstelling, en dus in zoverre zij die burgerlijke partij het recht ontnemen om argumenten aan te voeren die de rechter ervan kunnen overtuigen haar van alle of een deel van de voormelde kosten te ontheffen, terwijl het Hof van Assisen overeenkomstig artikel 350 Sv. wel steeds over een beoordelingsbevoegdheid beschikt om de burgerlijke partij al dan niet in de kosten te veroordelen wanneer zij in het ongelijk wordt gesteld ? ».
(...)

III. In rechte
(...)

B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 162, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, dat op het ogenblik van de prejudiciële vraagstelling bepaalde :

« De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. Zij wordt veroordeeld in alle kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij. De kosten worden door het vonnis bepaald ».

Die bepaling is van toepassing op de politierechtbanken, de correctionele rechtbanken en in hoger beroep, op grond van de artikelen 194 en 211 van hetzelfde Wetboek.

B.2. Het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling dat ten aanzien van de door de Staat en de beklaagde gemaakte kosten bestaat onder de burgerlijke partijen die in het ongelijk worden gesteld, naargelang de strafvordering, na klacht met burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter, wordt gebracht voor de correctionele rechtbank, dan wel het hof van assisen, waarbij enkel het hof van assisen, overeenkomstig artikel 350 van het Wetboek van strafvordering, over een beoordelingsbevoegdheid beschikt om de burgerlijke partij al dan niet in de kosten te veroordelen.

B.3. De strafrechter beschikt in principe over een beoordelingsbevoegdheid inzake de tenlastelegging van alle of een gedeelte van de door de Staat of de beklaagde gemaakte kosten aan de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld.

Wanneer evenwel die burgerlijke partijstelling plaatshad voor de onderzoeksrechter, terwijl de strafvordering nog niet bij hem aanhangig was gemaakt (artikel 63 van het Wetboek van strafvordering), of door rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter (artikel 64, tweede lid, en artikel 145 van hetzelfde Wetboek), was de rechter ertoe gehouden die kosten ten laste te leggen van de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, zonder dat hij daarbij over een beoordelingsbevoegdheid beschikte, behalve wanneer de zaak werd doorverwezen naar het hof van assisen.

B.4.1. Artikel 162 van het Wetboek van strafvordering is, met ingang van 10 mei 2014, gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 2 april 2014 tot wijziging van artikel 162 van het Wetboek van strafvordering. Thans bepaalt artikel 162 van het Wetboek van strafvordering :

« De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. Zij kan worden veroordeeld in alle, dan wel een deel van de kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij. De kosten worden door het vonnis bepaald ».

B.4.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 2 april 2014 blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was de onbillijkheid van de voorheen van toepassing zijnde regeling te temperen.

« Momenteel zal een slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelt om te verhinderen dat het gerecht indommelt boven zijn dossier, worden veroordeeld in de kosten van deskundigenonderzoek als het gerecht er niet in slaagt de schuldige te arresteren.

Uiteraard kan het gerecht niet alle kosten van deskundigenonderzoek op zich nemen, vooral als de deskundigenonderzoeken de hoedanigheid van slachtoffer van de burgerlijke partij in twijfel trekken. Het is echter evenmin toelaatbaar dat een slachtoffer (van verkrachting, bijvoorbeeld) dat een klacht indient en zich burgerlijke partij stelt, de kosten van deskundigenonderzoek moet betalen die noodzakelijk zijn (aangezien ze werden aanvaard door de onderzoeksrechter) als Justitie er niet in slaagt de schuldige te vinden. [...]

Door artikel 162 van het Wetboek van strafvordering te wijzigen, zal een beoordelingsbevoegdheid aan de rechter worden gelaten, die dan naar gelang van de omstandigheden van de zaak kan beslissen of het slachtoffer de gemaakte kosten al dan niet moet dragen » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2675/001, pp. 4-5).

B.5. De zaak dient te worden teruggezonden naar het verwijzende rechtscollege, opdat dit de zaak opnieuw kan beoordelen in het licht van het nieuwe artikel 162 van het Wetboek van strafvordering en kan oordelen of een prejudiciële vraag nog nodig is.

Om die redenen,
het Hof
zendt de zaak terug naar het verwijzende rechtscollege.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 10 juli 2014.

 

Gerelateerd

lees verder

Taak van de rechter bij verstek is geen blinde inwilligingsplicht

$
0
0
Plaats van uitspraak: Westerlo
Instantie: Vredegerecht
Datum van de uitspraak: 
woe, 02/03/2016

Art. 806 Ger.W. bepaalt thans: “In het verstekvonnis willigt de rechter de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde”.

Recentelijk nog werd erop gewezen dat art. 6.1 EVRM impliceert dat iedere rechterlijke instantie in alle omstandigheden haar beslissing moet kunnen baseren op haar eigen vrije oordeel over feiten en rechtsgronden, en dat een verdrag met directe werking – zoals het EVRM – in de interne Belgische rechtsorde voorrang heeft op de wetten van het Belgische Parlement, zelfs wanneer deze wetten dateren van na de wet die het verdrag heeft goedgekeurd (Antwerpen 22 december 2015, rolnr. 2015/FA/764, niet gepubliceerd).

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

NMBS t/ A.

...

Gezien de vordering van eisende partij, zoals gesteld in voormelde dagvaarding, ertoe strekt verwerende partij te veroordelen tot betaling aan eisende partij uit hoofde van:

Noot: 

D. Scheers en P. Thiriar, Potpourri I – Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 113 zeer terecht gewaarschuwd toen zij schreven: “Doordat art. 806 Ger.W. thans niet meer uitdrukkelijk bepaalt dat de rechter kan optreden in geval van een kennelijk ongegronde vordering, bestaat de kans dat de rechtspraak het begrip openbare orde in art. 806 Ger.W. heel ruim gaat interpreteren om de rechter toch de mogelijkheid te geven om een overdreven eis of een onrechtmatig schadebeding af te wijzen.

De wetgever heeft zelf een aanzet om het begrip openbare orde zo te bekijken dat een overdreven (...) schadebeding zou kunnen worden afgewezen. Dat standpunt verdient geen navolging en kan leiden tot een zo ruime invulling van het begrip openbare orde dat het iedere zin gaat verliezen. Het valt zeer te betreuren dat de mogelijkheid voor de rechter om ambtshalve op te treden wanneer een eis kennelijk ongegrond is, niet werd behouden”.

Gerelateerd

lees verder

Rechter dient geen rekening te houden met een voorbehoud tot verdere conclusie

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 11/02/2015

Een zaak is in staat van wijzen en de rechter kan over de vordering uitspraak doen als iedere partij over de zaak zelf heeft geconcludeerd (of in gebreke is gesteld dit te doen), zelfs indien één van de partijen slechts op onvolledige wijze op het verweer of op de vordering van haar tegenpartij heeft geantwoord, en ook al heeft één van de partijen zich het recht voorbehouden later te concluderen over een punt van het geschil

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
349
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

N. t/ B. en M.

...

Procedure – Voorwerp van de vorderingen

...

In essentie strekt de vordering van de heer B.V. (hierna: “de man”) ertoe om – langs gerechtelijke weg – zijn vaderschap vast te stellen ten aanzien van het kind M.B. (...) (hierna: “het kind”).

De (door de man gewenste) erkenning werd hem geweigerd door mevrouw N.B. (hierna: “de vrouw”), reden waarom de man zich tot de rechter heeft gewend.

...

Beoordeling

...

Gerelateerd

lees verder


Het recht op bewijs van de afstamming

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 11/02/2015

Het recht op bewijs, dat voortvloeit uit het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en uit art. 6 EVRM, is het recht van elke procespartij om enerzijds de bewijzen waarover zij beschikt voor te leggen en anderzijds te verzoeken dat de bewijzen waarover zij nog niet beschikt, zouden worden vergaard aan de hand van de nodige onderzoeksmaatregelen (zie o.a. Cass. 25 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1424). Dat recht op bewijs verhindert o.a. dat de rechter een onderzoeksmaatregel zou weigeren omdat de aangevoerde feiten niet bewezen zouden worden of omdat niet reeds andere bewijsmiddelen zouden worden aangebracht.

Publicatie
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
349
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

N. t/ B. en M.

...

Procedure – Voorwerp van de vorderingen

...

In essentie strekt de vordering van de heer B.V. (hierna: “de man”) ertoe om – langs gerechtelijke weg – zijn vaderschap vast te stellen ten aanzien van het kind M.B. (...) (hierna: “het kind”).

De (door de man gewenste) erkenning werd hem geweigerd door mevrouw N.B. (hierna: “de vrouw”), reden waarom de man zich tot de rechter heeft gewend.

...

Beoordeling

...

Gerelateerd

lees verder

Door de rechter bevolen DNA afname bij vaststelling vaderschap

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 11/02/2015

Het recht op bewijs, dat voortvloeit uit het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en uit art. 6 EVRM, is het recht van elke procespartij om enerzijds de bewijzen waarover zij beschikt voor te leggen en anderzijds te verzoeken dat de bewijzen waarover zij nog niet beschikt, zouden worden vergaard aan de hand van de nodige onderzoeksmaatregelen (zie o.a. Cass. 25 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1424). Dat recht op bewijs verhindert o.a. dat de rechter een onderzoeksmaatregel zou weigeren omdat de aangevoerde feiten niet bewezen zouden worden of omdat niet reeds andere bewijsmiddelen zouden worden aangebracht.

Publicatie
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
349
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

N. t/ B. en M.

...

Procedure – Voorwerp van de vorderingen

...

In essentie strekt de vordering van de heer B.V. (hierna: “de man”) ertoe om – langs gerechtelijke weg – zijn vaderschap vast te stellen ten aanzien van het kind M.B. (...) (hierna: “het kind”).

De (door de man gewenste) erkenning werd hem geweigerd door mevrouw N.B. (hierna: “de vrouw”), reden waarom de man zich tot de rechter heeft gewend.

...

Beoordeling

...

Gerelateerd

lees verder

Indicatieve tabel buitengewone kosten familierechtbanken Oost-Vlaanderen

$
0
0

De theorie van het verlies van een kans: een rechtsvergelijkende analyse toegepast op de zuivere vermogensschade

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
Baeyens S
Tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2016-2017
Pagina: 
363
Samenvatting

De kansleer biedt de benadeelde de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen wegens het verlies van een kans op het vermijden van een nadeel of het verwerven van een voordeel. Deze bijdrage bekijkt de theorie van het verlies van een kans vanuit een originele invalshoek.

Op een rechtsvergelijkende wijze wordt de toepassing van de kansleer in het domein van de zuivere vermogensschade onderzocht. Aan de hand van enkele capita selecta zal worden nagegaan of de kansleer in dit domein een belangrijke rol speelt en/of het Belgische aansprakelijkheidsrecht lessen kan trekken uit de toepassing van de kansleer in de ons omringende landen.

Inhoudstafel tekst: 

I. Inleiding

II. De zuivere vermogensschade

III. De toepassingsvoorwaarden van de kansleer

A. Het beschikkingsbeginsel

B. Het bestaan van een zeker causaal verband

C. Het verlies van een reële kans

D. Een definitief verloren kans

E. De aard van de schade: de zuivere vermogensschade

F. Het verlies van een kans en de hypothetische handeling van een derde partij: een bijkomende voorwaarde gewenst (?)

IV. De kansleer en de zuivere vermogensschade: enkele capita selecta

A. Aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen

B. De privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht

C. Aansprakelijkheid voor foutieve informatie inzake beleggingen

V. Besluit

Bronvermeldingen

• H. Bocken, «Geen kans verloren. Causale onzekerheid en de rechtspraak van het Hof van Cassatie over het verlies van een kans» in Postuniversitaire cyclus Willy Delva. Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingsystemen 2006-2007, Mechelen, Kluwer, 2007, 271-325

• Q. De Raedt en B. Weyts, «De verlies van een kans – theorie» in R. Boydens en R. De Baerdemaeker (eds.), Justitie: vraagstukken en perspectieven voor morgen, Brugge, Anthemis, 2013, 67-83

• D. Philippe, «Quelques réflexions sur la perte d’une chance et le lien causal», TBH 2013, 1004-1013

• P. Van Ommeslaghe, «Perte d’une chance et risque réalisé: cherchez l’erreur» in I. Lutte (ed.), Droit médical et dommage corporel. Etat des lieux et perspectives, Limal, Anthemis, 2014, 211-228.

• Cass. 15 oktober 1962, Pas. 1963, I, 195

• Cass. 31 maart 1969, Pas. 1969, I, 676

• Cass. 19 januari 1984, Pas. 1984, I, 548, RGAR 1986, nr. 11.084, noot T. Vansweevelt

• B. Dubuisson, V. Callewaert, B. De Coninck en G. Gathem, La responsabilité civile – Chronique de jurisprudence 1996-2007, Vol. 1, Brussel, Larcier, 2009, 368.

• T. Vansweevelt en B. Weyts, Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 642. Zie voor de meest recente rechtpraak: Cass. 26 juni 2008, Pas. 2008, 1688

• Cass. 17 december 2009, NJW 2010, 660, noot I. Boone, Pas. 2009, 305, RCJB 2013, 601, noot N. Estienne, RGAR 2010, nr. 14633, RW 2011-12, 1466, TBH 2010, 278, TROS-Nieuwsbrief 2010, 7

• Cass. 15 maart 2010, NJW 2010, 660, noot I. Boone, Pas. 2010, 839, RCJB 2013, 603, noot N. Estienne, RGAR 2010, nr. 14676, RW 2012-13, 778

• Cass. 23 september 2013, JTT 2013, 493, Pas. 2013, 1755, RGAR 2014, nr. 15106, noot, RW 2013-14, 940, noot

• Cass. 21 oktober 2013, Pas. 2013, 1999, RGAR 2014, nr. 15107, RW 2013-14, 940, noot

• Cass. 6 december 2013, AR C.12.0245.F, Arr.Cass. 2013, 2644

• Cass. 6 december 2013, AR nr. C.10.0204.F, Pas. 2013, 2457, conclusie advocaat-generaal T. Werquin, RW 2014-15, 790.

• B. Weyts, «Economische schade», TBH 2013, 1014-1038

• I. Samoy, «Zuiver economische schade: hoe de pleinvrees overwinnen ...», TBH 2013, 1039-1049

• X. Taton, «Quelle méthode pour l’évaluation concrète du dommage économique? L’exemple des infractions au droit de la concurrence», TBH 2013, 1050-1056

• B. Weyts, «Bewijsproblemen bij de begroting van economische schade», TBBR 2014, 266-270.

• B. Weyts, o.c., TBH 2013, 1015.

• T. Vansweevelt, De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de geneesheer en het ziekenhuis, Antwerpen, Maklu, 1992, 370 e.v.

• S. Lierman, «Causaliteit en verlies van een kans in de medische context», T. Gez. 2006-07, 259-273

• N. Estienne, «La responsabilité du médecin: le devenir de la perte d’une chance» in G. Schamps (ed.), Evolution des droits du patient, indemnisation sans faute des dommages liés aux soins de santé: le droit médical en mouvement, Brussel, Bruylant, 2008, 365-386).

• J.H. Herbots, «De saga van de doorgekapte elektriciteitskabels: zuivere vermogensschade rechtsvergelijkend bekeken», Jura Falc. 1983-84, 451-463

• K. Laveyt, «Foutieve informatie en zuivere vermogensschade: een rechtsvergelijkend onderzoek», RW 2005-06, 1321-1335

• J.-F. Gerkens, «Pure economic loss en droit belge» in Rapports belges au Congrès de l’Académie Internationale de Droit comparé, Brussel, Bruylant, 2006, 281-298.

• A. Van Oevelen, G. Jocqué, C. Persyn en B. De Temmerman, «Overzicht van rechtspraak. Onrechtmatige daad: schade en schadeloosstelling (1993-2006)», TPR 2007, (933), 1013 en 1483.

• M. Bussani en V. Palmer, «Pure economic loss: The Ways to Recovery», EJCL 2007, 6

• N. Régis, «Le préjudice économique des entreprises», Cour de Cassation, Bulletin d’information 2013, nr. 781, p. 6.

• S. Deakin, A. Johnston en B. Markensinis, Markesinis and Deakin’s Tort Law, Oxford, Clarendon Press, 2007, 157.

•. Antwerpen 27 maart 1991, RW 1994-95, 366

• Rb. Brussel 8 december 2004, AM 2005, 249

• M. Nussenbaum, «L’évaluation des préjudices économiques», Rev. dr. banc. fin. 2013, 32.

• J.M. Barendrecht, «Pure economic loss in the Netherlands» in E.H. Hondius (ed.), Netherlands Reports to the Fifteenth International Congress of Comparative Law Bristol 1998, Antwerpen, Intersentia, 1998, 115

• A.S. Hartkamp, Verbintenissenrecht, Deel II De verbintenis in het algemeen, Deventer, Kluwer, 2013, 15.

• J. Spier, T. Hartlief, G.E. Van Maanen en R.D. Vriesendorp, Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer, 2009, 239

• HR 13 november 1987, NJ 1988, 210, noot W.C.L. Van Der Grinten

• House of Lords 26 juli 1990, Murphy v Brentwood DC, WLR 1990, 414. 27 Zie voor een overzicht: M. Bussani en V. Palmer, o.c., EJCL 2007, 50-51.

• House of Lords 28 maart 1963, Hedley Byrne & Co Ltd v Heller & Partners Ltd, WLR 1963, 101.

• H. Bocken, «Verlies van een kans. Het cassatiearrest van 5 juni 2008. Vervolg en (voorlopig?) slot», NJW 2009, 8.

• B. Allemeersch, «De taakverdeling tussen rechter en partijen in het burgerlijk proces» in P. Van Orshoven (ed.), Gerechtelijk recht. Stand van zaken en actuele ontwikkelingen op het stuk van ..., Brugge, die Keure, 2006, 1-22.

• G. Closset-Marchal, «Les pouvoirs respectifs du juge et des parties dans la détermination de l’objet et de la cause de la demande» (noot onder Cass. 8 februari 2001), TBBR 2002, 449. Zie art. 1138, 2o Ger.W.

• H.J. Snijders, C.J.M. Klaassen en G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer, Kluwer, 2011, 159.

• Cass. fr. 12 oktober 1977, JCP G 1977, 291

• Cass. fr. 6 oktober 2011, JurisData nr. 2011-021300. Zie art. 5 Frans Gerechtelijk Wetboek: «Le juge doit se prononcer sur tout ce qui est demandé, et seulement sur ce qui est demandé.»

• E. Krings, «Het ambt van de rechter bij de leiding van het rechtsgeding», RW 1986-84, 345

• B. Maes, Inleiding tot het burgerlijk procesrecht, Brugge, die Keure, 2006, 13

• P. Thion, «Kwalificatie van oorzaak en voorwerp van de vordering», NJW 2003, 726.

• Cass. 31 oktober 2013, JT 2014, 372

• Cass. 27 september 2013, JT 2014, 285

• C. Van Severen, «Beschikkingsbeginsel vs. taak van de rechter» (noot onder Antwerpen 20 januari 2014), NJW 2015, 20.

• J. Linsmeau en X. Taton, “Le principe dispositif et l’activisme du juge” in J. Linsmeau en M. Storme (eds.), Het gerechtelijk recht waarom en waarheen?, Brugge, die Keure, 2005, 114.

• Cass. 8 februari 2001, TBBR 2002, 446, noot G. Closset-Marchal

• Cass. 16 november 2009, RABG 2010, noot M. Baetens-Spetschinsky.

• X, «Statements of Case», in The White Book, Civil Procedure, I, Londen, Thomson Reuters, 2014, 528.

• Cass. 19 februari 1984, Arr.Cass. 1983-84, 585, RGAR 1986, nr. 11084, noot T. Vansweevelt

• Bergen 24 november 1993, Rev. dr. commun. 1996, 23

• Cass. 15 maart 2010, Pas. 2010, 829, RGAR 2010, nr. 14676, NJW 2010, 660, noot I. Boone.

• HR 21 december 2012, Deloitte Belastingadviseurs v H&H Beheer, NJ 2013, 2741

• D. Zivkovic, «Proportionele aansprakelijkheid bij onzeker causaal verband. Een wenselijk en toelaatbaar alternatief voor «alles of niets»?» in R.M.A Van Der Poel, D.A. Scheentjes en T.B.D. Van Der Wal (eds.), Causaliteit: Top-down en bottom-up in Nederlands en transnationaal perspectief, Apeldoorn-Antwerpen, Maklu, 2010, 38

• Frankrijk: Cass. fr. 25 november 2010, JurisData nr. 2010-021936

• Cass. fr. 22 september 2011, JurisData nr. 2011-019601.

• J.-S. Borghetti, «La réparation de la perte d’une chance en droit suisse et en droit français», ERPL 2008, 1080.

• Conclusie advocaat-generaal T. Werquin voor Cass. 1 april 2004, www.cass.be

• P. Van Ommeslaghe, Droit des obligations, II, Sources des obligations, Brussel, Bruylant, 2010, 1517

• J.-L. Fagnart, «Le silence et le risque», T.Gez. 2008-09, 125.

• R. Savatier, «Une faute peut-elle engendrer la responsabilité d’un dommage sans l’avoir causé», D. 1970, 123. Zie ook: P. Le Tourneau, Droit de la responsabilité et des contrats, Parijs, Dalloz, 2008, 440-442.

• Cass. fr. 19 oktober 1999, nr. 97-13.446, Bull.civ. IV, nr. 176.

• I. Boone, «Het «verlies van een kans» bij onzeker causaal verband», RW 2004-05, 95

• B. Dubuisson, «La théorie de la perte d’une chance: le droit contre l’aléa», JT 2007, 491

• I. Samoy en E. Verjans, «Recente ontwikkelingen bij aansprakelijkheid en alternatieve vergoedingsregelingen» in C. Van Schoubroeck, I. Samoy en S. Stijns (eds.), Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Brugge, die Keure, 2012, 122-123.

• Cass. 1 april 2004, Pas. 2004, 527, conclusie advocaat-generaal T. Werquin.

• N. Estienne, «La perte d’une chance dans la jurisprudence de la Cour de cassation: la procession d’Echternach (deux pas en arrière, trois pas en avant)», RCJB 2013, 605-607.

• J.-L. Fagnart, «Petite navigation dans les méandres de la causalité», RGAR 2006, nr. 14080/6-7

• A. Putz en E. Montero, «La perte d’une chance d’éviter la réalisation d’un risque: un préjudice illusoire?» (noot onder Cass. 1 april 2004 en Bergen 10 oktober 2005), JLMB 2006, 1085-1088.

• S. Lierman, «Het Hof van Cassatie, het paard «Prizrak» en het verlies van genezings- en overlevingskansen: een duurzame liaison à trois?» (noot onder Cass. 5 juni 2008), RW 2008-09, 797

• Cass. 5 juni 2008, Pas. 2008, 1425.

• I. Boone en K. Ronsijn, «Vergoeding voor het verlies van een kans na het arrest Prizrak», VAV 2015, 6.

• Cass. 26 juni 2008, Pas. 2008, 1688

• Cass. 15 maart 2010, NJW 2010, 660, noot I. Boone, Pas. 2010, 839, RCJB 2013, noot N. Estienne, RGAR 2010, nr. 14676, RW 2012-13, 778

• Cass. 23 september 2013, JTT 2013, 493, Pas. 2013, 1755, RGAR 2014, nr. 15106, noot, RW 2013-14, 940, noot.

• Cass. 6 december 2013, AR C.12.0245.F, Arr.Cass. 2013, 2644

• Cass. 6 december 2013, AR nr. C.10.0204.F, Pas. 2013, 2457, conclusie advocaat-generaal T. Werquin, RW 2014-15, 790.

• Conclusie advocaat-generaal T. Werquin voor Cass. 6 december 2013, Pas. 2013, 2458-2481.

• HR 21 december 2012, Deloitte Belastingadviseurs v H&H Beheer, NJ 2013, 2759.

• Gent 17 januari 2005, TBBR 2007, 509

• Brussel 17 april 1996, RGAR 1997, nr. 12838

• M. De Ridder, «Kansverlies als schadefactor bij medische aansprakelijkheid», AA 1995, 552-553). 64 H. Bocken, o.c., NJW 2009, 10.

• Cass. fr. 30 juni 2004, nr. 03-13.235, Bull. civ. II, nr. 342, RGDA 2004, 964, noot J. Landel.

• Cass. fr. crim. 19 februari 1975, Bull. crim. 1975, 161.

• Cass. 17 april 1961, Pas. 1961, I, 882

• Cass. 12 september 1972, Pas. 1973, 43.

• Cass. fr. 16 januari 2013, TBBR 2014, 125, noot I. Samoy en K. Ronsijn.

• Cass. fr. 1 juli 2010, RDC 2011, 83, noot S. Carval.

• M. Bacache, «La réparation de la perte de chance: quelle limites?», D. 2013, 619.

• R.O. Dalcq, Traité de la responsabilité civile, II, Le lien de causalité. Le dommage et sa réparation in Les Novelles, Droit Civil, V-2, Brussel, Larcier, 1962, nrs. 2817 e.v.).

• Queen’s Bench Division 24 november 1998, Casey v Hugh James Jones & Jenkins, Lloyd’s Rep., P.N. 1999, 115: «... no real or substantial chance that the claimant’s personal injury claim would have succeeded.»

• High Court of Justice – Chancery Division 30 juli 1996, Halifax Building Society v Urquart-Dykes and Lord, RPC 1997, 55: «It was wholly speculative to say that because of the bad advice the plaintiff missed a chance of a better settlement ...».

• J. Ronse, Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Larcier, Brussel, 1954, nr. 196.

• Cass. 15 mei 2015, RGAR 2016, nr. 15254, TBH 2015, 924, TBO 2015, 266

• Cass. fr. 9 april 2002, D. 2002, 1469

• Queen’s Bench Division 2 juni 2008, Nicholson v Knox Ukiwa & Co, PNLR 2008, 33.

• HR 21 december 2012, Deloitte Belastingadviseurs v H&H Beheer, NJ 2013, 2759

• M.F.J. Haak, «Van een advocaat die vergeet in hoger beroep te gaan», AA 1998, 146.

• Y. Chartier, La réparation du préjudice dans la responsabilité civile, Parijs, Dalloz, 1983, 51.

• S. Lierman, «Verlies van een kans bij medische ongevallen», NJW 2005, 614-615.

• Cass. fr. 24 juni 1999, JurisData nr. 1999-002698

• Cass. fr. crim. 23 september 2003, JurisData nr. 2003-020922

• A. Van Oevelen, G. Jocqué, C. Persyn en B. De Temmerman, o.c., TPR 2007, 964.

• B. Weyts, «Compensation for the Loss of Small Chances in (Belgian and French) Tort Law», ERPL 2014, 1067.

• Rb. ’s Gravenhage 17 juni 2011, www.rechtspraak.nl

• C.H. van Dijk, «Onzeker causaal verband in de rechtspraak», in A. Akkermans, M. Faure en T. Hartlief (eds.), Proportionele aansprakelijkheid, Den Haag, Boom, 2000, 30. Zie voor Engeland: H. McGregor, o.c., 348.

• A. Burrows, «Uncertainty about uncertainty: Damages for Loss of a Chance», Journal of Personal Injury Law 2008, 42.

• Court of Appeal 12 mei 1995, Allied Maples Group Ltd v Simmons & Simmons, WLR 1995, 1, 1602.

• H. McGregor, «Loss of Chance: Where Has it Come From and Where Is it Going?», Professional Negligence 2008, 6.

• K. Oliphant, «Loss of Chance in English Law», ERPL 2008, 1063.

• Cass. fr. com. 6 mei 2014, JurisData nr. 2014-009959.

• Rb. Verviers 29 oktober 2002, JLMB 2003, 1667, noot J.-P. Buyle:

• Bergen 21 september 2012, JLMB 2013, 1742.

•. De Raedt, «Het verlies van een kans op het verlies van een kans», T.Gez. 2012-13, 231.

• M. Van Quickenborne, De oorzakelijkheid in het recht van de burgerlijke aansprakelijkheid, Brussel, Elsevier-Sequoia, 1972, nr. 219.

•.-F. Gerkens, o.c., Rapports belges au Congrès de l’Académie Internationale de Droit comparé, 298.

• A. De Boeck, «De precontractuele aansprakelijkheid» in Comm.Bijz.Ov., 3.

• A. Van Oevelen, «Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij onderhandelingen over (commerciële) contracten», DAOR 1990, 47

• N. Dissaux, «Fonds de commerce. Cession. Formation» in JurisClasseur (LexisNexis), JurisClasseur Commercial Fasc. 202, 2010, 9

• C. Mak, «Precontractuele aansprakelijkheid in Nederland» in J. Smits en S. Stijns (eds.), Totstandkoming van de overeenkomst naar Belgisch en Nederlands recht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 100.

• M. Bollen, «Precontractuele aansprakelijkheid voor het afspringen van onderhandelingen, in het bijzonder m.b.t. een acquisitieovereenkomst», TBBR 2003, 138.

• HR 15 november 1957, Baris v Riezenkamp, NJ 1958, 67.

• D.K. Allen, «England» in E.H. Hondius (ed.), Precontractual Liability, Deventer, Kluwer, 1991, 135

• J. Cartwright en M. Hesselink, Precontractual Liability in European Private Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 461-468.

• M. Vanwijck-Alexandre, «La réparation du dommage dans la négociation et la formation des contrats», Ann. Fac. Dr. Liège 1980, 25-29.

• B. Wessels, «Precontractuele problemen» in L.G. Eykman, H. Stein en B. Wessels (eds.), Onderhandelen en schikken, Zwolle, Tjeenk Willink, 1990, 105.

• J. Spier, T. Hartlief, G.E. van Maanen en R.D. Vriesendorp, Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer, Kluwer, 2000, 190.

• Riom 10 juni 1992, RTD civ. 1993, 343, noot J. Mestre

• R. Kruithof, H. Bocken, F. De Ly en B. De Temmerman, «Overzicht van rechtspraak. (1981-1992) Verbintenissenrecht», TPR 1994, 441.

• HR 18 juni 1982, Plas v Valburg, NJ 1983, 723, noot C. Brunner.

• HR 24 maart 1981, Gem. Heesch v Reijs, NJ 1981, 456).

• K. Rutten, «De positie van de zittende aandeelhouder bij een beursfonds in geval van misleidende financiële verslaggeving», www.wijnenstael.nl, bijdrage voor de bundel Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2011-12, Deventer, Kluwer, 2012, 251.

• HR 18 juni 1982, Plas v Valburg, NJ 1983, 723, noot C. Brunner.

• HR 23 oktober 1987, VSH v Shell, NJ 1988, nr. 1017, noot C. Brunner.

• C. Brunner, noot onder HR 23 oktober 1987, NJ 1988, nr. 1017, p. 3624.

• HR 12 augustus 2005, CBB v JPO, NJ 2005, 467

• M. van Hooijdonk en R. Tjittes, «Precontractuele aansprakelijkheid bij onderhandelen met een voorbehoud», Contracteren 2008, 53

• I. Houben, «De invloed van voorbehouden bij aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen», TPR 2013, 1211.

• L. Cornelis, «La responsabilité précontractuelle, conséquence éventuelle du processus précontractuel», TBBR 1990, 419

• Cass. fr. com. 7 april 1998, JCP E 1999, 579, noot J. Schmidt-Szalewski

• Cass. fr. com. 18 juni 2002, RTD civ. 2003, 282, noot J. Mestre en B. Fages.

• J. Ghestin, «Les dommages réparables à la suite de la rupture abusive des pourparlers», JCP G 2007, I, 157, nr. 21.

• Antwerpen 22 maart 1994, RW 1994-95, 296

• Antwerpen Luik 16 januari 1998, JLMB 1998, 589.

• A. De Boeck, «De precontractuele fase als ontmoetingsplaats voor (buiten)contractuele aansprakelijkheid» in S. Stijns en P. Wery (eds.), De raakvlakken tussen de contractuele en de buitencontractuele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2010, 150.

• Rb. Dendermonde 5 maart 2004, TBBR 2006, 550.

• Brussel 5 februari 1992, JT 1993, 130

• Gent 9 november 1993, RW 1993-94, 1235

• Kh. Kortrijk 12 december 2007, TBH 2009, 909.

• Rennes 27 maart 2002, JurisData nr. 2002-206838

• Lyon 6 juni 2002, JurisData nr. 2002-184338

• Parijs 11 maart 2003, JurisData nr. 2003-216319

• G. Viney, Introduction à la responsabilité in J. Ghestin (ed.), Traité de droit civil, Parijs, LGDJ, 1995, 361.

• Cass. fr. com. 26 november 2003, D. 2004, 869, noot A.-S. Dupré-Dallemagne.

• Cass. fr. 28 juni 2006, JurisData nr. 2006-034261

• Cass. fr. 7 januari 2009, JurisData nr. 2009-046461.

• O. Deshayes, «Refus de l’indemnisation de la perte d’une chance de tirer profit du contrat en cas de rupture fautive des pourparlers» (noot onder Cass. fr. 28 juni 2006), JCP G 2006, 1526-1527

• S. Hocquet-Berg, «Rupture unilatérale de pourparlers précontractuels», Resp. civ. ass. 2006, comm. 287, LexisNexis, 2.

• I. Samoy en S. Houtmeyers, «Over de verkoop van een onroerend goed via e-mail of sms: bewijs en precontractuele aansprakelijkheid» (noot onder Gent 26 september 2013), T.Not. 2014, 341.

• Luik 31 oktober 2013, DAOR 2014, 271.

• D. Waelbroeck, K. Cherretté en A. Gerth, «Belgium» in D. Waelbroeck, D. Slater en G. Even-Shoshan (eds.), Study on the Conditions of Claims for Damages in Case of Infringement of EC Competition Rules, Ashurst, 2004, http://ec.europa.eu/competition/antitrust/actionsdamages/national_report..., 1.

• T. Schoors, T. Baeyens en W. Devroe, «Schadevergoedingsacties na kartelinbreuken», NJW 2011, 198-199

• X. Taton, T. Franchoo, N. Baeten en I. Rooms, «Overzicht van rechtspraak (2004-2010). 1ste deel. Private handhaving van het mededingingsrecht», TBH 2013, 27.

• Moracchini-Zeidenberg, «Réparation du préjudice des victimes de pratiques anticoncurrentielles», Resp. civ. ass. 2015, alerte 8, LexisNexis, 1.

• E. Zipro, Privaatrechtelijke handhaving van mededingingsrecht, doctoraatsproefschrift Universiteit Leiden, 2009, https://openaccess.leidenuniv.nl, 5.

• C. Banfi, «Defining the Competition Torts as Intentional Wrongs», CLJ 2011, 106

• M. Chagny, «Faut-il désespérer du contentieux indemnitaire des pratiques anticoncurrentielles?» (noot onder Parijs 27 juni 2012), CCE 2013, comm. 6, LexisNexis, 2.

• Brussel 16 november 2012, JLMB 2013, 702. Het bewijs van de schade en het causaal verband kon niet geleverd worden.

• T. Woodgate en I. Filippi, «The Decision that Binds: Follow on Actions for Competition Damages after Enron», ECLR 2012, 177-178.

• X. Taton, «Quelle méthode pour l’évaluation concrète du dommage économique? L’exemple des infractions au droit de la concurrence», TBH 2013, 1052.

• Competition Appeal Tribunal (CAT) 21 december 2009, Enron Coal Services Ltd (In Liquidation) v English Welsh & Scottish Railway Ltd, CAT 2009, 36.

• Court of Appeal 19 januari 2011, Enron Coal Services Ltd (In Liquidation) v English Welsh & Scottish Railway Ltd, EWCA Civ 2011, 2.

• Brussel 24 juni 2008, RGAR 2010, nr. 14692.

• C. Cauffman, «Competition Litigation in Belgium and Luxembourg between 2000 and 2012», GCLR 2014, 50-51.

• Kh. Brussel 17 juni 2010, TBH 2013, 39. 153 Cass. fr. com. 15 juni 2010, JurisData nr. 2010-009653.

• M. Bredenoord-Spoek en J. Kortmann, «Kroniek Civiele rechtspraak mededingingsrecht 2010», M&M 2011, 68.

• A. Van Oevelen, «De contractuele en de buitencontractuele rechtsbescherming van de particuliere belegger in financiële instrumenten», BFR 2003, 118.

• Cass. 23 juni 2011, BFR 2011, 281

• S. Dejonghe, «De burgerrechtelijke aspecten van vermogensbeheer en beleggingsadvies», T. Fin. R. 2004, 908.

• A.C.W. Pijls, «Het bewijs van causaal verband bij informatieverzuimen in de beleggingspraktijk», NTBR 2009, 170

• N. Vanderstappen, «Le dommage boursier par désinformation et les conditions de sa réparation: morceaux choisis sur la question du lien causal et de la perte d’une chance», BFR 2013, 263.

• S. Delaey, «Barrack Mines: het vervolg» (noot onder Brussel 3 oktober 2006), DAOR 2007, 234.

• HR 27 november 2009, Vereniging van Effectenbezitters en Stichting VEB-Actie WOL v World Online International NV, ABN Amro Bank NV en Goldman Sachs International, RvdW 2009, 1403

• A.C.W. Pijls en W.H. Van Boom, «Handhaving prospectusaansprakelijkheid niet illusoir: vermoeden van causaal verband bij prospectusaansprakelijkheid», WPNR 2010, 195-196.

• P. Pailler, «Indemnisation de la perte d’une chance pour l’associé d’investir en connaissance de cause» (noot onder Cass. fr. com. 6 mei 2014), Rev. dr. banc. fin. 2014, comm. 156, LexisNexis, 3.

• E. Delbeke, «De informatieplicht over de relevante risico’s van een medische ingreep: draagwijdte, determinerende factoren en gevolgen bij miskenning», T. Gez. 2007-08, 355.

• E. Vandendriessche, «Fraud-on-the-market: een causaliteitstheorie inzake beleggersverliezen», TPR 2011, 277-347.

• Kh. Brussel 16 april 1996, Rev. prat. soc. 1996, 431

• Kh. Brussel 27 maart 1997, TRV 2000, 109, noot J. Tyteca.

• J. Tyteca, «Confederation Life – Adviesverstrekking aan de belegger» (noot onder Kh. Brussel 27 maart 1997), TRV 2000, 120.

• Kh. Brussel 10 februari 2000, TRV 2000, 100, noot J. Tyteca

• Kh. Gent 13 februari 2001, TBH 2001, 631.

• Brussel 3 oktober 2006, DAOR 2007, 227, noot S. Delaey.

• R. Steennot, M. Tison en E. Wymeersch, «Overzicht van rechtspraak (1999-2007) Privaat Bankrecht.», TPR 2008, 1250.

• D. Busch, «De bijzondere zorgplicht van de bank als beleggingsadviseur» (noot onder HR 3 februari 2012), AA 2012, 759.

• A. Couret, P. Goutay en B. Zabala, «France» in D. Busch en D.A. DeMott (eds.), Liability of Asset Managers, Oxford, Oxford University Press, 2012, § 3.116

• E. Vandendriessche, Investor Losses, Antwerpen, Intersentia, 2015, 323 en 345-346.

• Cass. fr. com. 6 mei 2014, JurisData nr. 2014-009959.

• Toulouse 4 mei 2010, JurisData nr. 2010-009688.

• Court of Appeal 12 september 2012, Rubenstein v HSBC Bank Plc, EWCA Civ 2012, 1184.

• B. Dubuisson en P. Henry, Droit de la responsabilité: morceaux choisis, Luik, Larcier, 2004, 27.

Gerelateerd

Betekening door parket vereist redelijke zoektocht naar juist adres

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 27/11/2014
A.R.: 
C.13.0466.F

Artikel 38, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek legt het openbaar ministerie enkel op de nodige maatregelen te nemen die het redelijkerwijs kan aanwenden om de geadresseerde van de betekende akte te lokaliseren.

Een partij die in de loop van een rechtspleging van woonplaats of verblijfplaats verandert, dient de overige partijen in het geding daarvan in te lichten op grond van het loyaliteitsbeginsel dat de partijen in de afhandeling van een burgerlijke rechtspleging horen na te leven.
 

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.13.0466.F
S. M.,

tegen
1. BURGEMEESTER VAN DE STAD EUPEN,
2. STAD EUPEN,
3. BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse zaken,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 6 juni 2013.
.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling
(...)

Tweede onderdeel

Noot: 

 

• Journal des tribunaux [JT] MALENGREAU, Thomas; Observations 'Loyauté procédurale: la consécration?' 2015, n° 6621/6622, p. 755-757.

Gerelateerd

lees verder

Adreswijziging van een partij tijdens de procedure dient aan alle partijen medegedeeld

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 27/11/2014
A.R.: 
C.13.0466.F

Artikel 38, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek legt het openbaar ministerie enkel op de nodige maatregelen te nemen die het redelijkerwijs kan aanwenden om de geadresseerde van de betekende akte te lokaliseren.

Een partij die in de loop van een rechtspleging van woonplaats of verblijfplaats verandert, dient de overige partijen in het geding daarvan in te lichten op grond van het loyaliteitsbeginsel dat de partijen in de afhandeling van een burgerlijke rechtspleging horen na te leven.
 

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.13.0466.F
S. M.,

tegen
1. BURGEMEESTER VAN DE STAD EUPEN,
2. STAD EUPEN,
3. BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse zaken,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 6 juni 2013.
.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling
(...)

Tweede onderdeel

Noot: 

 

• Journal des tribunaux [JT] MALENGREAU, Thomas; Observations 'Loyauté procédurale: la consécration?' 2015, n° 6621/6622, p. 755-757.

Gerelateerd

lees verder

Loyaliteitsbeginsel tijdens de procedure bij wijziging woonplaats

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 27/11/2014
A.R.: 
C.13.0466.F

Artikel 38, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek legt het openbaar ministerie enkel op de nodige maatregelen te nemen die het redelijkerwijs kan aanwenden om de geadresseerde van de betekende akte te lokaliseren.

Een partij die in de loop van een rechtspleging van woonplaats of verblijfplaats verandert, dient de overige partijen in het geding daarvan in te lichten op grond van het loyaliteitsbeginsel dat de partijen in de afhandeling van een burgerlijke rechtspleging horen na te leven.
 

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.13.0466.F
S. M.,

tegen
1. BURGEMEESTER VAN DE STAD EUPEN,
2. STAD EUPEN,
3. BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse zaken,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 6 juni 2013.
.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling
(...)

Tweede onderdeel

Noot: 

 

• Journal des tribunaux [JT] MALENGREAU, Thomas; Observations 'Loyauté procédurale: la consécration?' 2015, n° 6621/6622, p. 755-757.

Gerelateerd

lees verder


Fraus omnia corrumpit

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
E. Wellekens
Uitgever: 
Ugent
Jaargang: 
2010-201
Samenvatting
Inhoudstafel tekst: 

INLEIDING
HOOFDSTUK 1: Het ontstaan en de situering van het beginsel fraus omnia corrumpit
I. Ontstaansgeschiedenis . 10
II. Fraus omnia corrumpit is een algemeen rechtsbeginsel. 11
A. Het algemeen rechtsbeginsel is een bron van recht: omschrijving, functie en indeling 11
B. Is fraus omnia corrumpit terecht een algemeen rechtsbeginsel? . 13
C. Wanneer kan een algemeen rechtsbeginsel cassatietechnisch worden aangenomen? . 14
III. Fraus omnia corrumpit interfereert met andere algemene rechtsbeginselen. 15
A. Fraus omnia corrumpit is de uitdrukking van het algemene principe van de goede
trouw. 15
B. Fraus omnia corrumpit is een beperking op het beginsel van de contractvrijheid . 17
1. Het beginsel van de wilsautonomie . 17
2. Het beginsel van de contractsvrijheid. 18
IV. Onderzoeksmethode: inductie en deductie . 19
HOOFDSTUK 2: Fraus omnia corrumpit is verweven in het Burgerlijk Wetboek
I. Art. 1167 BW – De actio pauliana. 21
A. Begrip . 21
B. Grondslag . 22
1. Onenigheid in de doctrine. 22
2. Wie heeft het bij het rechte eind? . 24
C. Toepassingsvoorwaarden . 26
1. Benadeling van de schuldeiser . 27
2. Anterioriteit van de schuldvordering. 28
a) Principe . 28
b) Uitzondering op de anterioriteitsvoorwaarde: subjectief bedrog. 29
3. Bedrog van de schuldenaar. 31
4
4. Medeplichtigheid van de derde?. 33
a) Rechtshandeling ten bezwarende titel. 33
b) Rechtshandeling ten kostenloze titel. 33
D. Gevolgen van de pauliaanse vordering . 34
1. De niet-tegenwerpbaarheid van de aangevochten handeling. 34
a) Relatieve niet-tegenwerpbaarheid als sanctie… . 34
b) … te beschouwen als een herstel in natura? . 35
c) En wat met fraus omnia corrumpit? . 37
2. Geen samenloop met de schuldeisers van de schuldenaar en van de derde
medecontractant . 38
a) Samenloop met de schuldeisers van de schuldenaar. 38
b) Samenloop met de schuldeisers van de derde. 38
II. Art. 1353 BW – Het bewijs door vermoedens. 39
III. Art. 1116 – Bedrog als wilsgebrek . 40
A. Toepassingsvoorwaarden . 40
1. Materieel aspect – kunstgrepen . 41
2. Moreel aspect – bedrieglijk inzicht (kwade trouw). 41
3. Deteminerend karakter van de bedrieglijke kunstgreep . 41
4. Bedrog moet uitgaan van de wederpartij. 42
B. Het gevolg van het bedrog: de dwaling. 42
1. De dwaling moet niet verschoonbaar zijn . 42
IV. Art 1690, al. 3 B.W. – Tegenwerpbaarheid aan derden van de overdracht van
schuldvorderingen . 43
V. Exoneratiebeding – Verbod van exoneratie voor eigen opzet . 44
HOOFDSTUK 3: De toepassing van fraus omnia corrumpit in de rechtspraak van het
Hof van Cassatie
I. Cassatie 23 september 1977 – Dwaling tengevolge van bedrog moet niet verschoonbaar
zijn . 47
5
A. Het standpunt van het Hof van Cassatie. 47
B. Verdeeldheid in de doctrine . 48
1. Een juridisch-technisch argument: een correcte toepassing van de regels van de
aquiliaanse aansprakelijkheid vereist een verdeling van de aansprakelijkheid. 49
2. Het rechtsvergelijkend argument. 50
3. Het rechtspolitieke argument: aantasting van de rechtszekerheid. 51
II. Cassastie 3 oktober 1997 – Definitie van “fraus” . 53
III. Cassatie 6 november 2002 – Uitzondering op het principe van de
aansprakelijkheidsverdeling in geval van een samenloop van een opzettelijke fout van een
derde en een onopzettelijke fout van het slachtoffer. 55
A. Het standpunt van het Hof van Cassatie. 55
B. Feitenconstellatie. 56
C. Fraus omnia corrumpit: grondslag voor een jurisprudentiële uitzondering op de
equivalentietheorie? . 57
1. De equivalentietheorie . 57
2. Een warm onthaal door de feitenrechter en de doctrine . 57
3. Maar toch niet vrij van kritiek: vragen bij de motivering van het arrest . 59
a) “Fraus omnia corrumpit” vereist een rechtshandeling. 60
b) “Fraus omnia corrumpit” en de opzettelijke fout: een te ruime invulling van het
algemeen rechtsbeginsel. 62
(1) Definiëring van de opzettelijk fout. 62
(2) Opzettelijke fout is niet gelijk te stellen aan een bedrieglijke fout…. 63
(3) … Of juist wel?. 65
(4) Wat met de fout van het slachtoffer?. 65
c) Draagt een andere grondslag de voorkeur?. 66
D. Het standpunt van het Hof van Cassatie: vervolg . 67
IV. Cassatie 19 maart 2004 – Fraus omnia corrumpit als zelfstandige juridische rechtsgrond
69
6
A. Feitenconstellatie. 69
B. Standpunt van het Hof van Cassatie. 69
1. De niet-tegenwerpbaarheid van de bedrieglijk beoogde rechtsgevolgen principiële
sanctie. 70
2. Fraus omnia corrumpit als autonome rechtsgrond . 70
3. De derde is verplicht zijn medewerking aan bedrog te weigeren . 71
V. Cassatie 2 oktober 2009 – Geen uitzondering op het principe van de
aansprakelijkheidsverdeling in geval van een samenloop van een opzettelijke en een
onopzettelijke fout tussen derden. 73
A. Standpunt van het Hof van Cassatie. 73
B. Feitenconstellatie. 74
C. De invloed van een opzettelijke fout bij in solidum aansprakelijkheid. 74
1. De regel van de in solidum aansprakelijkheid. 74
2. De invloed van de opzettelijke fout op de interne aansprakelijkheidsverdeling tussen
medeschuldenaren: fraus omnia corrumpit?. 76
D. Standpunt van het Hof van Cassatie (vervolg) – arrest van 16 mei 2011 . 79
VI. Cassatie 18 maart 2010 – Dwaling ten gevolge van bedrog moet niet verschoonbaar zijn
ongeacht de aard van de fout van het slachtoffer. 81
A. Feitenconstellatie. 81
B. Standpunt van het Hof van Cassatie. 81
VII. Cassatie 3 maart 2011 – Nuanceert het Hof van Cassatie het begrip “opzettelijke fout”?83
A. Feitenconstellatie. 83
B. Arrest van 24 november 2006 van het Hof van Beroep te Luik . 84
C. Standpunt van het Hof van Cassatie. 85
D. Eigen slotbeschouwing. 86
HOOFDSTUK 4: Theorie van het algemeen rechtsbeginsel fraus omnia corrumpit
I. Definitie vs. omschrijving. 88
1. Definitie van fraus omnia corrumpit. 88
7
2. Omschrijving van fraus omnia corrumpit. 89
II. Toepassingsvoorwaarden . 90
A. Objectief criterium – foutieve gedraging . 90
B. Subjectief criterium – bedrieglijke gedraging. 91
1. Algemeen . 91
2. De evolutie van het begrip “bedrog”. 92
3. Schade is geen toepassingsvoorwaarde. 94
III. De sanctie van fraus omnia corrumpit. 94
A. Niet-tegenwerpbaarheid van de bedrieglijk beoogde rechtsgevolgen. 94
B. Bedrieger kan zich niet op de fout van het slachtoffer beroepen . 97
IV. Fraus omnia corrumpit is een autonome rechtsfiguur. 99
BESLUIT
BIBLIOGRAFIE
I. Rechtspraak. 103
A. Binnenlandse rechtspraak. 103
1. Hof van Cassatie. 103
2. Lagere hoven en rechtbanken. 104
B. Buitenlandse rechtspraak. 105
1. Frankrijk . 105
2. Nederland . 106
II. Rechtsleer. 106

Gerelateerd
Bibliotheek
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Wetsontduiking of fraus legis

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
De Roo J
Uitgever: 
Ugent
Jaargang: 
2013-2014
Samenvatting
Inhoudstafel tekst: 

INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD . III
INHOUDSOPGAVE .IV
INLEIDING 1
DEEL 1. HISTORISCH KADER VOOR DE VRIJE KEUZE VAN DE MINST BELASTE WEG IN HET BELGISCH FISCAAL RECHT 3
HOOFDSTUK 1. OORSPRONG VAN DE VRIJE KEUZE VAN DE MINST BELASTE WEG. 3
AFDELING 1. GRONDSLAGEN VAN DE VRIJE KEUZE VAN DE MINST BELASTE WEG . 3
AFDELING 2. HET ARREST BREPOLS . 5
HOOFDSTUK 2. POGINGEN OM DE VRIJE KEUZE VAN DE MINST BELASTE WEG TE BEPERKEN. 7
AFDELING 1. EERSTE POGING: DE LEER VAN DE WETSONTDUIKING OF FRAUS LEGIS. 7
AFDELING 2. TWEEDE POGING: DE THEORIE VAN DE ECONOMISCHE WERKELIJKHEID. 9
AFDELING 3. VERDERE VERFIJNING VAN DE BREPOLS-DOCTRINE. 14
HOOFDSTUK 3. CONCLUSIE . 17
DEEL 2. DE OUDE ALGEMENE ANTIMISBRUIKBEPALINGEN EN DE INVOERING VAN DE LEER VAN DE WETSONTDUIKING. 19
HOOFDSTUK 1. TOEPASSINGSVOORWAARDEN EN -MODALITEITEN . 20
AFDELING 1. FASE 1: BEWIJS DOOR DE ADMINISTRATIE VAN HET ONTWIJKINGSMOTIEF . 21
AFDELING 2. FASE 2: DE HERKWALIFICATIE . 22
AFDELING 3. FASE 3: RECHTMATIGE FINANCIËLE OF ECONOMISCHE BEHOEFTEN ALS TEGENBEWIJS . 25
HOOFDSTUK 2. MAKEN DE ALGEMENE ANTIMISBRUIKBEPALINGEN EEN TOEPASSING UIT VAN DE LEER VAN DE WETSONTDUIKING OF FRAUS LEGIS?. 27
AFDELING 1. HET BEGRIP ‘WETSONTDUIKING’. 27
AFDELING 2. HET BEGRIP ‘RECHTSMISBRUIK’ . 32
AFDELING 3. CONFRONTATIE. 34
HOOFDSTUK 3. DE KEUZE VAN DE MINST BELASTE WEG NA DE INVOERING VAN DE (OUDE) ALGEMENE
ANTIMISBRUIKBEPALINGEN. 37
DEEL 3. DE NIEUWE ANTIMISBRUIKBEPALINGEN. 39
HOOFDSTUK 1. DE NIEUWE ANTIMISBRUIKBEPALINGEN NADERBIJ BEKEKEN . 41
AFDELING 1. HET VOORWERP VAN DE NIET-TEGENSTELBAARHEID. 41
AFDELING 2. DE INVOERING VAN EEN DEFINITIE VAN ‘FISCAAL MISBRUIK’. 42
AFDELING 3. VERDELING VAN DE BEWIJSLAST TUSSEN DE ADMINISTRATIE EN BELASTINGPLICHTIGE. 45
AFDELING 4. HERZIENING VAN DE FISCALE TOESTAND VAN DE BELASTINGPLICHTIGE . 48
HOOFDSTUK 2. FRAUS LEGIS IN HET BELGISCH FISCAAL RECHT NA DE INVOERING VAN DE NIEUWE ANTIMISBRUIKBEPALINGEN. 50
HOOFDSTUK 3. TOEPASSINGSVOORWAARDEN EN –MODALITEITEN VOOR HET LEERSTUK VAN DE WETSONTDUIKING IN HET BELGISCH FISCAAL RECHT NA DE PROGRAMMAWET VAN 29 MAART 2012. 52
AFDELING 1. ZEER DICHTE BENADERING VAN DE BELASTBARE TOESTAND. 52
AFDELING 2. DOEL EN STREKKING VAN DE FISCALE BEPALING. 54
AFDELING 3. HET ONTWIJKINGSMOTIEF . 57
HOOFDSTUK 4. DE KEUZE VAN DE MINST BELASTE WEG NA DE PROGRAMMAWET VAN 29 MAART 2012 . 58
DEEL 4. ALGEMEEN BESLUIT . 61
BIBLIOGRAFIE. 63

Gerelateerd
Bibliotheek
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Model verzoekschrift artikel 4 voorafgaande titel wetboek strafvordering om de zaak burgerrechtelijk te laten afhandelen voor het hof van beroep

$
0
0
Prijs (in euro): 
81.00€
Bestelcode: 
W254a

afhandeling van de burgerlijke belangen voor de strafrechter:

Uittreksel uit de voorafgaande titel van het wetboek van strafvordering

Gerelateerd

lees verder

Taak van de raadkamer bestaan van voldoende bezwaren

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 26/01/2016
A.R.: 
P.15.0892.N

Op grond van artikel 128 Wetboek van Strafvordering heeft de raadkamer en, binnen de door de wet bepaalde grenzen, de kamer van inbeschuldigingstelling in hoger beroep de rechtsmacht en de verplichting te onderzoeken of, op grond van de door het gerechtelijk onderzoek opgeleverde gegevens, de aan de inverdenkinggestelde ten laste gelegde feiten een misdrijf opleveren.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. P.15.0892.N
J G,
burgerlijke partij,
eiser,

tegen
1. A M L H T,
inverdenkinggestelde, e.a.2 tot7
verweerders.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwer-pen, kamer van inbeschuldigingstelling, van 1 juni 2015.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

Noot: 

E. Van Dooren De accijnsrechtelijk geldboete na het vernietigingsarrest van 30 oktober 2008, RABG 2014/1, 24

Gerelateerd

lees verder

Beoordeling van het bestaan van voldoende bezwaren door de onderzoeksgerechten

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
din, 26/01/2016
A.R.: 
P.15.0892.N

Op grond van artikel 128 Wetboek van Strafvordering hebben de onderzoeksgerechten de rechtsmacht en de verplichting te onderzoeken of, op grond van de door het gerechtelijk onderzoek opgeleverde gegevens, de aan de inverdenkinggestelde ten laste gelegde feiten een misdrijf opleveren.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. P.15.0892.N
J G,
burgerlijke partij,
eiser,

tegen
1. A M L H T,
inverdenkinggestelde, e.a.2 tot7
verweerders.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwer-pen, kamer van inbeschuldigingstelling, van 1 juni 2015.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

Noot: 

E. Van Dooren De accijnsrechtelijk geldboete na het vernietigingsarrest van 30 oktober 2008, RABG 2014/1, 24

Gerelateerd

lees verder

Viewing all 323 articles
Browse latest View live