De automatische vergoedingsregeling van art. 19bis-11, § 2 WAM-Wet
Onregelmatige betekening en termijnen van beroep
De onregelmatige betekening van een in eerste aanleg gewezen vonnis doet de termijn van hoger beroep niet ingaan; de latere afgifte van een dergelijke betekening of mededeling aan degene aan wie betekend wordt, maakt die betekening niet regelmatig en doet evenmin de termijn van hoger beroep ingaan vanaf de datum van die afgifte of van die kennisneming.
Nr. C.13.0204.F
H. P.,
tegen
LANDSBOND DER CHRISTELIJKE MUTUALITEITEN.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Bergen van 9 november 2012.
II. CASSATIEMIDDEL
De eiser voert in het verzoekschrift, dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
M. Baetens, Onregelmatige betekening van een vonnis en termijn Hoger beroep, RABG 2014, 1173
X. Taton, "La sanction differenciée des vices de signification dans la jurisprudence de la Cour de Cassation, JT 2009, 321
Dit arrest werd ook gepubliceerd in RW 2015-2016, p. 16
Taak van de rechter partijen kunnen het geschil afbakenen
De rechter is ertoe gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde rechtsregels, hij moet de juridische aard van de door partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken, en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij zich enkel baseert op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van de partijen niet miskent (1). (1) Zie Cass. 28 sept. 2009, AR C.04.0253.F, AC 2009, nr. 529, met concl. van advocaat-generaal J.-M. Genicot in Pas. 2009, nr. 529; Cass. 28 mei 2009, AR C.08.0066.F, AC 2009, nr. 356; Cass. 28 mei 2009, AR C.06.0248.F, AC 2009, nr. 355, met concl. van advocaat-generaal A. Henkes; Cass. 1 feb. 2010, AR S.09.0064.N, AC 2010, nr. 77, met concl. van advocaat-generaal R. Mortier; Cass. 31 jan. 2011, AR C.10.0123.F, AC 2011, nr. 88; Cass. 29 sept. 2011, AR C.10.0349.N, AC 2011, nr. 514, met concl. van C. Vandewal; Cass. 28 sept. 2012, AR C.12.0049.N, AC 2012, nr. 500, met concl. van C. Vandewal.
Anderzijds
Krachtens het algemeen rechtsbeginsel volgens welk de rechter het geschil moet beslechten overeenkomstig de rechtsregel die erop van toepassing is, is hij verplicht om, met eerbiediging van het recht van verdediging, ambtshalve de rechtsregels op te werpen waarvan de toepassing is vereist door de feiten die de partijen in het bijzonder tot staving van hun vorderingen aanvoeren.
Nr. C.12.0467.N
SOLVAY nv, met zetel te 1120 Brussel, Ransbeekstraat 310,
eiseres,
tegen
SAFMARINE CONTAINER LINES (SCL) nv, met zetel te 2000 Antwerpen, de Gerlachekaai 20,
verweerster,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 3 oktober 2011.
II. CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Rechtspraak
• Cass. 24 maart 2006, Arr.Cass. 2006, 704
• Cass. 9 mei 2008, RW 2008-09, 1765, noot S. Mosselmans.
• Cass. 14/12/2012, R.W. 2013-2014, 1577
Uittreksel
10. De rechter is ertoe gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde rechtsregels. Hij moet de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij zich enkel baseert op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van partijen niet miskent.
Hij heeft de plicht ambtshalve de rechtsmiddelen op te werpen waarvan de toepassing geboden is door de feiten die door de partijen in het bijzonder worden aangevoerd tot staving van hun eisen.
Dit houdt niet in dat de rechter ertoe gehouden is alle in het licht van de vaststaande feiten van het geschil mogelijke, maar niet-aangevoerde rechtsgronden op hun toepasselijkheid te onderzoeken, maar enkel dat hij, met eerbiediging van het recht van verdediging, de toepasselijkheid dient te onderzoeken van de niet-aangevoerde rechtsgronden die zich door de feiten zoals zij in het bijzonder worden aangevoerd, onmiskenbaar aan hem opdringen.
11. Het onderdeel gaat ervan uit dat de appelrechters de plicht hadden de vordering van de eiseres ambtshalve te toetsen aan de aansprakelijkheidsregels inzake niet-conforme levering, maar voert niet aan dat de toepassing van die rechtsgrond geboden was door de feiten die door de eiseres in het bijzonder werden aangevoerd.
Rechterlijke maatregel van inwendige orde
Maatregelen van inwendige orde betreffen in essentie administratieve procesbehandelingen die de rechter stelt in het belang van een goede rechtsbedeling en die ertoe strekken de zaak in staat van wijzen te brengen, zonder dat de zaak er als zodanig door wordt beïnvloed (K. Broeckx, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, p. 47-48, nr. 79). Zij strekken tot voorbereiding van de zaak zonder een oordeel in te houden. Zij beogen een snelle en efficiënte rechtsbedeling en dienen op die manier het algemene belang. Verzet en hoger beroep zijn uitgesloten, omdat nog geen beslissing is genomen over het geschil tussen de partijen.
De ratio van de uitsluiting van verzet en hoger beroep heeft betrekking op het gebrek aan belang dat een partij heeft bij het aanvechten van de beslissing. Wat de maatregelen van inwendige orde en het soort vonnissen alvorens recht te doen, zoals het bevel tot persoonlijke verschijning, gemeen hebben, is dat de rechter er in beginsel “geen enkel geschil van feitelijke of juridische aard beslecht of niet reeds een beslissing daarover wijst, zodat de beslissing geen onmiddellijk nadeel kan berokkenen aan een van de partijen” (Cass. 3 oktober 1983, Arr.Cass. 1983-84, 103; Cass. 13 december 1991, Arr.Cass. 1991-92, 346; Cass. 2 juni 1997, Arr.Cass. 1996-97, 604). Dit neemt niet weg dat deze beslissingen enigszins nadelig kunnen aanvoelen (K. Broeckx, Het recht op hoger beroep en het beginsel van de dubbele aanleg in het civiele geding, Antwerpen, Maklu, 1995, p. 47-48, nr. 79).
Ter vrijwaring van het recht op verzet en hoger beroep past een enigszins restrictieve uitlegging van het concept “maatregel van inwendige aard”
V. t/ P. en BVBA CVB & Partners
...
II. Beroepen vonnis
1. Bij dagvaarding van 8 februari 2013 initieert V. onderhavige procedure. Haar verder bij conclusie voor de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, benaarstigde vordering strekt ertoe met een voorlopig uitvoerbaar vonnis:
– een voor de vrederechter hangende procedure aangaande de kosten en het ereloon van advocaat P. aan zich te doen trekken voor behandeling;
Procederen qualitate qua in het burgerlijk geding
Recht van de burgerlijke partij tot betaling rechtsplegingsvergoeding door veroordeelde
Gelet op de hoofdsommen en de vergoedende rente (zij het met uitsluiting van de gerechtelijke vergoedende rente), zoals gevorderd in de voor dit hof neergelegde conclusie, is de burgerlijke partij T.E. in beginsel gerechtigd op een (geïndexeerde) rechtsplegingsvergoeding van 990 euro (basisbedrag) per aanleg, d.w.z. op tweemaal 990 euro.
Na te hebben opgemerkt dat bepaalde schadeposten die door de burgerlijke partij worden gevorderd (inzonderheid de gevorderde vergoedingen wegens de onmogelijkheid van verre fietstochten en wegens de noodzaak van vliegreizen in businessclass) elke grondslag missen, merkt de tweede beklaagde B.C. op dat slechts een rechtsplegingsvergoeding van 412,50 euro kan worden toegekend, zijnde het (geïndexeerde) minimumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding voor vorderingen van 2.500,01 euro tot 5.000 euro. De tweede beklaagde verzoekt aldus af te wijken van het wettelijk vastgelegde basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding.
Het hof is van oordeel dat hierop moet worden ingegaan. Het moet immers als kennelijk onredelijk worden beschouwd om het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding te bepalen op grond van een vordering die slechts ingevolge niet-gestaafde en bijgevolg manifest ongegrond bevonden schadeposten moet worden ingedeeld in de schaal van de vorderingen van 5.00,01 euro tot 10.000 euro. Rekening houdend bovendien met het gegeven dat de zaak geenszins complex, maar integendeel eerder eenvoudig moet worden genoemd, is het hof dan ook van oordeel dat de rechtsplegingsvergoeding moet worden verminderd tot het (geïndexeerde) minimumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding voor vorderingen van 5.000,01 euro tot 10.000 euro, zodat de burgerlijke partij gerechtigde is op een rechtsplegingsvergoeding van 550 euro per aanleg.
Openbaar ministerie en T.E. t/ S.J. en B.C.
...
Grondwettelijk Hof 10/07/2014, AR 100/2014
Het Grondwettelijk Hof,
wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij vonnis van 25 maart 2013 in zake het openbaar ministerie tegen L. V.D.P. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 april 2013, heeft de Correctionele Rechtbank te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld :
« Schenden, rekening gehouden met de in het overwegend gedeelte vermelde overwegingen [...], de bepalingen van artikel 162, lid 2 Sv., het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vervatte beginsel van de niet-discriminatie, in zoverre zij de correctionele rechtbank ertoe verplichten de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, te veroordelen in alle kosten gemaakt door de Staat en de beklaagde, wanneer die partij het strafonderzoek heeft geopend door middel van een klacht met burgerlijke partijstelling, en dus in zoverre zij die burgerlijke partij het recht ontnemen om argumenten aan te voeren die de rechter ervan kunnen overtuigen haar van alle of een deel van de voormelde kosten te ontheffen, terwijl het Hof van Assisen overeenkomstig artikel 350 Sv. wel steeds over een beoordelingsbevoegdheid beschikt om de burgerlijke partij al dan niet in de kosten te veroordelen wanneer zij in het ongelijk wordt gesteld ? ».
(...)
III. In rechte
(...)
B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 162, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, dat op het ogenblik van de prejudiciële vraagstelling bepaalde :
« De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. Zij wordt veroordeeld in alle kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij. De kosten worden door het vonnis bepaald ».
Die bepaling is van toepassing op de politierechtbanken, de correctionele rechtbanken en in hoger beroep, op grond van de artikelen 194 en 211 van hetzelfde Wetboek.
B.2. Het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling dat ten aanzien van de door de Staat en de beklaagde gemaakte kosten bestaat onder de burgerlijke partijen die in het ongelijk worden gesteld, naargelang de strafvordering, na klacht met burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter, wordt gebracht voor de correctionele rechtbank, dan wel het hof van assisen, waarbij enkel het hof van assisen, overeenkomstig artikel 350 van het Wetboek van strafvordering, over een beoordelingsbevoegdheid beschikt om de burgerlijke partij al dan niet in de kosten te veroordelen.
B.3. De strafrechter beschikt in principe over een beoordelingsbevoegdheid inzake de tenlastelegging van alle of een gedeelte van de door de Staat of de beklaagde gemaakte kosten aan de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld.
Wanneer evenwel die burgerlijke partijstelling plaatshad voor de onderzoeksrechter, terwijl de strafvordering nog niet bij hem aanhangig was gemaakt (artikel 63 van het Wetboek van strafvordering), of door rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter (artikel 64, tweede lid, en artikel 145 van hetzelfde Wetboek), was de rechter ertoe gehouden die kosten ten laste te leggen van de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, zonder dat hij daarbij over een beoordelingsbevoegdheid beschikte, behalve wanneer de zaak werd doorverwezen naar het hof van assisen.
B.4.1. Artikel 162 van het Wetboek van strafvordering is, met ingang van 10 mei 2014, gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 2 april 2014 tot wijziging van artikel 162 van het Wetboek van strafvordering. Thans bepaalt artikel 162 van het Wetboek van strafvordering :
« De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. Zij kan worden veroordeeld in alle, dan wel een deel van de kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij. De kosten worden door het vonnis bepaald ».
B.4.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 2 april 2014 blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was de onbillijkheid van de voorheen van toepassing zijnde regeling te temperen.
« Momenteel zal een slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelt om te verhinderen dat het gerecht indommelt boven zijn dossier, worden veroordeeld in de kosten van deskundigenonderzoek als het gerecht er niet in slaagt de schuldige te arresteren.
Uiteraard kan het gerecht niet alle kosten van deskundigenonderzoek op zich nemen, vooral als de deskundigenonderzoeken de hoedanigheid van slachtoffer van de burgerlijke partij in twijfel trekken. Het is echter evenmin toelaatbaar dat een slachtoffer (van verkrachting, bijvoorbeeld) dat een klacht indient en zich burgerlijke partij stelt, de kosten van deskundigenonderzoek moet betalen die noodzakelijk zijn (aangezien ze werden aanvaard door de onderzoeksrechter) als Justitie er niet in slaagt de schuldige te vinden. [...]
Door artikel 162 van het Wetboek van strafvordering te wijzigen, zal een beoordelingsbevoegdheid aan de rechter worden gelaten, die dan naar gelang van de omstandigheden van de zaak kan beslissen of het slachtoffer de gemaakte kosten al dan niet moet dragen » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2675/001, pp. 4-5).
B.5. De zaak dient te worden teruggezonden naar het verwijzende rechtscollege, opdat dit de zaak opnieuw kan beoordelen in het licht van het nieuwe artikel 162 van het Wetboek van strafvordering en kan oordelen of een prejudiciële vraag nog nodig is.
Om die redenen,
het Hof
zendt de zaak terug naar het verwijzende rechtscollege.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 10 juli 2014.
Taak van de rechter bij verstek is geen blinde inwilligingsplicht
Art. 806 Ger.W. bepaalt thans: “In het verstekvonnis willigt de rechter de vorderingen of verweermiddelen van de verschijnende partij in, behalve in zoverre de rechtspleging, die vorderingen of middelen strijdig zijn met de openbare orde”.
Recentelijk nog werd erop gewezen dat art. 6.1 EVRM impliceert dat iedere rechterlijke instantie in alle omstandigheden haar beslissing moet kunnen baseren op haar eigen vrije oordeel over feiten en rechtsgronden, en dat een verdrag met directe werking – zoals het EVRM – in de interne Belgische rechtsorde voorrang heeft op de wetten van het Belgische Parlement, zelfs wanneer deze wetten dateren van na de wet die het verdrag heeft goedgekeurd (Antwerpen 22 december 2015, rolnr. 2015/FA/764, niet gepubliceerd).
NMBS t/ A.
...
Gezien de vordering van eisende partij, zoals gesteld in voormelde dagvaarding, ertoe strekt verwerende partij te veroordelen tot betaling aan eisende partij uit hoofde van:
D. Scheers en P. Thiriar, Potpourri I – Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 113 zeer terecht gewaarschuwd toen zij schreven: “Doordat art. 806 Ger.W. thans niet meer uitdrukkelijk bepaalt dat de rechter kan optreden in geval van een kennelijk ongegronde vordering, bestaat de kans dat de rechtspraak het begrip openbare orde in art. 806 Ger.W. heel ruim gaat interpreteren om de rechter toch de mogelijkheid te geven om een overdreven eis of een onrechtmatig schadebeding af te wijzen.
De wetgever heeft zelf een aanzet om het begrip openbare orde zo te bekijken dat een overdreven (...) schadebeding zou kunnen worden afgewezen. Dat standpunt verdient geen navolging en kan leiden tot een zo ruime invulling van het begrip openbare orde dat het iedere zin gaat verliezen. Het valt zeer te betreuren dat de mogelijkheid voor de rechter om ambtshalve op te treden wanneer een eis kennelijk ongegrond is, niet werd behouden”.
Rechter dient geen rekening te houden met een voorbehoud tot verdere conclusie
Een zaak is in staat van wijzen en de rechter kan over de vordering uitspraak doen als iedere partij over de zaak zelf heeft geconcludeerd (of in gebreke is gesteld dit te doen), zelfs indien één van de partijen slechts op onvolledige wijze op het verweer of op de vordering van haar tegenpartij heeft geantwoord, en ook al heeft één van de partijen zich het recht voorbehouden later te concluderen over een punt van het geschil
N. t/ B. en M.
...
Procedure – Voorwerp van de vorderingen
...
In essentie strekt de vordering van de heer B.V. (hierna: “de man”) ertoe om – langs gerechtelijke weg – zijn vaderschap vast te stellen ten aanzien van het kind M.B. (...) (hierna: “het kind”).
De (door de man gewenste) erkenning werd hem geweigerd door mevrouw N.B. (hierna: “de vrouw”), reden waarom de man zich tot de rechter heeft gewend.
...
Beoordeling
...
Het recht op bewijs van de afstamming
Het recht op bewijs, dat voortvloeit uit het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en uit art. 6 EVRM, is het recht van elke procespartij om enerzijds de bewijzen waarover zij beschikt voor te leggen en anderzijds te verzoeken dat de bewijzen waarover zij nog niet beschikt, zouden worden vergaard aan de hand van de nodige onderzoeksmaatregelen (zie o.a. Cass. 25 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1424). Dat recht op bewijs verhindert o.a. dat de rechter een onderzoeksmaatregel zou weigeren omdat de aangevoerde feiten niet bewezen zouden worden of omdat niet reeds andere bewijsmiddelen zouden worden aangebracht.
N. t/ B. en M.
...
Procedure – Voorwerp van de vorderingen
...
In essentie strekt de vordering van de heer B.V. (hierna: “de man”) ertoe om – langs gerechtelijke weg – zijn vaderschap vast te stellen ten aanzien van het kind M.B. (...) (hierna: “het kind”).
De (door de man gewenste) erkenning werd hem geweigerd door mevrouw N.B. (hierna: “de vrouw”), reden waarom de man zich tot de rechter heeft gewend.
...
Beoordeling
...
Door de rechter bevolen DNA afname bij vaststelling vaderschap
Het recht op bewijs, dat voortvloeit uit het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en uit art. 6 EVRM, is het recht van elke procespartij om enerzijds de bewijzen waarover zij beschikt voor te leggen en anderzijds te verzoeken dat de bewijzen waarover zij nog niet beschikt, zouden worden vergaard aan de hand van de nodige onderzoeksmaatregelen (zie o.a. Cass. 25 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1424). Dat recht op bewijs verhindert o.a. dat de rechter een onderzoeksmaatregel zou weigeren omdat de aangevoerde feiten niet bewezen zouden worden of omdat niet reeds andere bewijsmiddelen zouden worden aangebracht.
N. t/ B. en M.
...
Procedure – Voorwerp van de vorderingen
...
In essentie strekt de vordering van de heer B.V. (hierna: “de man”) ertoe om – langs gerechtelijke weg – zijn vaderschap vast te stellen ten aanzien van het kind M.B. (...) (hierna: “het kind”).
De (door de man gewenste) erkenning werd hem geweigerd door mevrouw N.B. (hierna: “de vrouw”), reden waarom de man zich tot de rechter heeft gewend.
...
Beoordeling
...
Indicatieve tabel buitengewone kosten familierechtbanken Oost-Vlaanderen
De theorie van het verlies van een kans: een rechtsvergelijkende analyse toegepast op de zuivere vermogensschade
Betekening door parket vereist redelijke zoektocht naar juist adres
Artikel 38, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek legt het openbaar ministerie enkel op de nodige maatregelen te nemen die het redelijkerwijs kan aanwenden om de geadresseerde van de betekende akte te lokaliseren.
Een partij die in de loop van een rechtspleging van woonplaats of verblijfplaats verandert, dient de overige partijen in het geding daarvan in te lichten op grond van het loyaliteitsbeginsel dat de partijen in de afhandeling van een burgerlijke rechtspleging horen na te leven.
Nr. C.13.0466.F
S. M.,
tegen
1. BURGEMEESTER VAN DE STAD EUPEN,
2. STAD EUPEN,
3. BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse zaken,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 6 juni 2013.
.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
(...)
Tweede onderdeel
• Journal des tribunaux [JT] MALENGREAU, Thomas; Observations 'Loyauté procédurale: la consécration?' 2015, n° 6621/6622, p. 755-757.
Adreswijziging van een partij tijdens de procedure dient aan alle partijen medegedeeld
Artikel 38, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek legt het openbaar ministerie enkel op de nodige maatregelen te nemen die het redelijkerwijs kan aanwenden om de geadresseerde van de betekende akte te lokaliseren.
Een partij die in de loop van een rechtspleging van woonplaats of verblijfplaats verandert, dient de overige partijen in het geding daarvan in te lichten op grond van het loyaliteitsbeginsel dat de partijen in de afhandeling van een burgerlijke rechtspleging horen na te leven.
Nr. C.13.0466.F
S. M.,
tegen
1. BURGEMEESTER VAN DE STAD EUPEN,
2. STAD EUPEN,
3. BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse zaken,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 6 juni 2013.
.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
(...)
Tweede onderdeel
• Journal des tribunaux [JT] MALENGREAU, Thomas; Observations 'Loyauté procédurale: la consécration?' 2015, n° 6621/6622, p. 755-757.
Loyaliteitsbeginsel tijdens de procedure bij wijziging woonplaats
Artikel 38, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek legt het openbaar ministerie enkel op de nodige maatregelen te nemen die het redelijkerwijs kan aanwenden om de geadresseerde van de betekende akte te lokaliseren.
Een partij die in de loop van een rechtspleging van woonplaats of verblijfplaats verandert, dient de overige partijen in het geding daarvan in te lichten op grond van het loyaliteitsbeginsel dat de partijen in de afhandeling van een burgerlijke rechtspleging horen na te leven.
Nr. C.13.0466.F
S. M.,
tegen
1. BURGEMEESTER VAN DE STAD EUPEN,
2. STAD EUPEN,
3. BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse zaken,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 6 juni 2013.
.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert in een verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
(...)
Tweede onderdeel
• Journal des tribunaux [JT] MALENGREAU, Thomas; Observations 'Loyauté procédurale: la consécration?' 2015, n° 6621/6622, p. 755-757.
Fraus omnia corrumpit
Wetsontduiking of fraus legis
Model verzoekschrift artikel 4 voorafgaande titel wetboek strafvordering om de zaak burgerrechtelijk te laten afhandelen voor het hof van beroep
U kan modellen bestellen via de paypal knop. U kan eveneens modellen bestellen door storting van het vermelde bedrag op rekening 000-0172957-06 met vermelding <01259> en de vermelding van het refertenummer en de naam van het model. Fax (055/31.14.03) of mail ons dan het betalingsbewijs door met zelfde vermelding in de onderwerpregel en u ontvangt dan het model per kerende.
afhandeling van de burgerlijke belangen voor de strafrechter:
Uittreksel uit de voorafgaande titel van het wetboek van strafvordering
Taak van de raadkamer bestaan van voldoende bezwaren
Op grond van artikel 128 Wetboek van Strafvordering heeft de raadkamer en, binnen de door de wet bepaalde grenzen, de kamer van inbeschuldigingstelling in hoger beroep de rechtsmacht en de verplichting te onderzoeken of, op grond van de door het gerechtelijk onderzoek opgeleverde gegevens, de aan de inverdenkinggestelde ten laste gelegde feiten een misdrijf opleveren.
Nr. P.15.0892.N
J G,
burgerlijke partij,
eiser,
tegen
1. A M L H T,
inverdenkinggestelde, e.a.2 tot7
verweerders.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwer-pen, kamer van inbeschuldigingstelling, van 1 juni 2015.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
E. Van Dooren De accijnsrechtelijk geldboete na het vernietigingsarrest van 30 oktober 2008, RABG 2014/1, 24
Beoordeling van het bestaan van voldoende bezwaren door de onderzoeksgerechten
Op grond van artikel 128 Wetboek van Strafvordering hebben de onderzoeksgerechten de rechtsmacht en de verplichting te onderzoeken of, op grond van de door het gerechtelijk onderzoek opgeleverde gegevens, de aan de inverdenkinggestelde ten laste gelegde feiten een misdrijf opleveren.
Nr. P.15.0892.N
J G,
burgerlijke partij,
eiser,
tegen
1. A M L H T,
inverdenkinggestelde, e.a.2 tot7
verweerders.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwer-pen, kamer van inbeschuldigingstelling, van 1 juni 2015.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
E. Van Dooren De accijnsrechtelijk geldboete na het vernietigingsarrest van 30 oktober 2008, RABG 2014/1, 24